Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 20

[Mr. Samuel de Wind]

WIND (Mr. Samuel de), zoon van Paulus en Elisabeth de Wind, den 26sten Jan. 1799 te Middelburg geboren, doorliep van 1805-1809 de Latijnsche scholen en vertrok in 1820 naar Leiden, waar hij de lessen van Wyttenbach, Siegenbeek in de letteren en die van Smallenburg en Kemper in de regten bijwoonde. Na de verdediging eener Dissertatio jur. inaug. de jure absentium

[p. 302]

secundum Codicem Napolionticum in Dec. 1811 tot doctor in de beide regten bevorderd te zijn, zette hij zich als advokaat te Leiden neder. Ruim vier jaren bragt de Wind als practiserend advocaat te Leiden door en keerde den 20sten Junij 1814 naar zijne geboortestad terug, waar hij zich als advocaat vestigde, en zich in de wetenschap van het recht, maar inzonderheid op de geschiedenis toelegde, terwijl hij tevens de oude Latijnsche schrijvers las en excerpeerde. In 1818 werd hij substituut officier van de regtbank van eersten aanleg te Middelburg, in 1833 rijks-advokaat der administratie en in hetzelfde jaar lid van den raad der stad, in 1834 officier van justitie bij de regtbank, in 1848 vice-president van het prov. geregtshof in Zeeland, terwijl zijn naam in 1845 als de eerste voorkwam op de aanbevelingslijst van kandidaten voor het lidmaatschap van den hoogen raad, waartoe hij zonder twijfel zou benoemd zijn geworden, zoo hij zelf zijn wensch niet had te kennen gegeven, buiten aanmerking te blijven. Hij was van 1855 tot zijn dood president van het Zeeuwsch genootschap, lid van het Leidsche en Utrechtsche genootschap, correspondent van de 2de kl. van het kon. Ned. inst. en van vele anderen zoo binnen- als buitenlandsche geleerde genootschappen.

Hij huwde in 1821 zijne nicht Cornelia Dobbelaer de Wind en overleed den 19 Augustus 1859.

Zijne schriften zijn:

Verhandeling over den invloed der dichtkunde op de geschiedenis, bekroond met den gouden eereprijs, door de Maats. v. Ned. Letterk. in N. Werken, 1e D. 2e St.

Verhandeling over de vernietiging van de orde der tempelieren, bijzonder met betrekking tot ons Vaderland in Mnemosyne van H.W. Tydeman, 2e reeks 6de deel, 1826.

Bijzonderheden uit de geschiedenis van het strafregt in de Nederlanden. Middelb. 1827. 8^o.

Bibliotheek der Nederduitsche geschiedschrijvers. Middelburg 1831-1835.

Bijdrage over Jan Adriaansz. Leeghwater in Vad. Letteroef. 1837, Mengelw. bl. 745-759.

Iets over het kasteel Hellenburg en het dorp Buarlind in Zeeuwsche Volks-almanak. 1837.

Nog iets over het Cijferschrift van Carleton in Kunst- en Letterb., 1837, n^o. 41.

Hebben onze Voorouders deze landen te vroeg bedijkt en verdienen zij daarom ‘vernuftige landbedervers’ genoemd te worden? in Zeeuwsche Volksalmanak, 1838.

Levensberigt van den Nederlandschen zeereiziger mr. Jacob Roggeveen in N. Werk. v.h. Zeeuwsch Genoots., Midd. 1838.

Verhandeling over den invloed van Wagenaars Vaderlandsche Historie op de beschouwing en beoefening onzer Geschiedenis in Werken der 2de klasse van het kon. Ned. Inst., 7de deel.

[p. 303]

De dood van graaf Floris den IVden op het tournooi te Corbee in 1204. Ald. 8ste deel.

Bedenkingen over het ontwerp van wet tot vermindering der provinciale hoven. Middelb. 1843.

Verdediging der echtheid van den brief van Simon van Haarlem, waarbij hij goederen der abdy van Egmond in erfpacht neemt in Tijdschrift Instituut 1846.

Fragmenten van den Ridderroman Huon de Bourdeaux in N. reeks der Werk. v.d. Maats. van Ned. Letterk., 5de deel, 1847.

Iets over Matth. Smallegange en zijne kroniek van Zeeland in Nehalennia 1849.

Jaartallen tot herinnering aan de geschiedenis der stad Middelburg, sedert de verlossing van het Spaansche juk in 1774 in Midd. Naamwijzer 1849 en 1850.

Johan de Kanter Phz. Fragment uit een onuitgegeven vervolg op de la Rue, Geletterd Zeeland in Nehalennia 1850.

Verhandeling over den aard van het Leen van het graafschap Holland, in Nieuwe Reeks der Verh. van het kon. Ned. Inst. D. I. Amst. 1850.

Beknopte Kronyk der stad Middelburg, gedurende de regering van het Huis van Oostenrijk, 1482-1574 in Midd. Naamw. 1851.

Jan Franken, de getrouwe dienaar van Oldenbarneveld in Jaarb. Zeeland, 1852.

Iets over vroegere bestrating en straatverlichting, bepaaldelijk te Middelburg. Ald. 1854.

Iets over de oude baksteenen met verheven beeldwerk, voorhanden in het kabinet van het Zeeuwsch Genoots. in Archief, vroegere en latere mededeelingen enz., 1ste stuk 1856.

Mededeeling omtrent den landreiziger Samuel van de Putte. Ald. 1ste stuk.

Verslag van den Codex Sancti Bavonis, thans berustende op het Raadhuis te Middelburg. Ald.

Mededeelingen omtrent een bundel autographen uit de 16de eeuw, deels in cijferschrift vervat. Ald.

Levensschets van wijlen den generaal-majoor P.J. Ackerman. Ald. 1857 3de stuk.

Het Zeeuwsch genootschap is in bezit van vele handschriften van de Wind, o.a. van zijn apparaat voor het vervolg van de Bibliotheek van Ned. Geschieds.

Zie zijn leven door A.R. Pekelharing voor de Maats. van Ned. Letterk. te Leiden 1860; Cat. der Maats. (Reg.); Cat. der Bibl. v.h. Zeeuwsch Genoots. (Reg.); Supplement.