[Jan Willemsz]
WILLEMSZ (Jan), in 1585 te Keulen geboren, oefende zich in de letteren en was bestemd om tot priester opgeleid te worden. Hij verliet, wijl hij geen genegenheid voor den priesterlijken stand had, zijne geboorteplaats en begaf zich in Nederlandschen krijgsdienst. Terwijl hij te Haarlem in garnizoen lag, kwam hij op een Zondag in een straat, ‘het klein H. Land’ genoemd, en hoorde in een huis Psalmen of geestelijke liederen zingen. Die bijeenkomst willende bijwonen, liet hij zich door eene vrouw, die met haar kind derwaarts ging in eene vergadering van doopsgezinden brengen. Hier hoorde hij, na het eindigen van het gezang, een leeraar prediken over de Weérloosheid. Hij bewees hoe weinig overeenkomst er bestaat tusschen het zwaard voeren en geweld met geweld keeren en den zachten geest van het Evangelie. Dit maakte zulk een indruk op hem, dat hij zich bij den opziener der gemeente vervoegde en wenschte onderwezen te worden in een zoo liefderijke godsdienstleer. Aan zijn wensch werd voldaan en hij van den krijgsdienst vrijgekocht, onderwezen, gedoopt en tot lid der gemeente aangenomen. Daar hij zich in zijn jeugd op de talen en geneeskunde had toegelegd, vestigde hij zich als med. dr. in de Rijp, deed een aanzienlijk huwelijk en werd later om zijne geleerdheid als leeraar of spreker bij zijne geloofsgenooten aangesteld. De geneeskunde en de godgeleerdheid waren vroeger bij de doopsgezinden dikwijls vereenigd. Hij schreef:
Postilla of Sermoen. Hoorn 1647 fol.
Het kleyn Sermoen-boeck, bestaende in eenige stichtelijcke leerachtige Predicatien ende Uytlegghingen over verscheyden Texten der Schrifture. Amst. G. van Goedesbergh 1656 4o. m. portr.
Hij overleed in 1600.
Zie ten Kate, Geschied. der Doopsgez. in Holland; Kobus en de Rivecourt; Muller, Cat. v. Godgel. boek., bl. 120; Cat. v. portr.