Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 20
(1877)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Willem II]WILLEM II, prins van Oranje, zoon van den stadhouder Frederik Hendrik en Amelia von Solms, werd den 27sten Mei 1626 te 's Hage geboren. Hij bezat bij een schoon ligchaam uitstekende geestvermogens, verstond 5 talen en was bedreven in de geschiedenis, rede-, wis- en natuurkunde, volgens de beginselen van Descartes. Bovendien beminde hij hartstogtelijk alle ligchaamsoefeningen, inzonderheid de | |
[pagina 247]
| |
jacht, 't geen een ongunstige invloed op zijn ligchaamsgestel uitoefendeGa naar voetnoot1). Reeds gaf hij op 17-jarigen leeftijd, onder zijn vader, in een gevecht met de Spaansche ruiterij blijken van moed en beleid, doch had sedert, tot zijn spijt geen gelegenheid zijn dapperheid te toonen. Na den dood van zijn vader tot stadhouder van Holland verheven, was hij meer geneigd den oorlog voort te zetten dan de vredesonderhandelingen te Munster te begunstigen, en had het hem niet aan middelen ontbroken, dan had hij gaarne deelgenomen aan den oorlog die Frankrijk nog altijd tegen Spanje volhield. Zijne handen waren gebonden. Holland, inzonderheid Amsterdam, was meer gezind om den handel uit te breiden dan om krijgsroem te behalen. Toen men er derhalve op uit was het leger aanzienlijk te verminderen, verzette er zich de jeugdige stadhouder met onbezonnenheid tegen en plaatste zich aan het hoofd eener staatsbezending naar de Hollandsche steden om die tot eenparigheid met de andere gewesten over te halen. Vele der aanzienlijkste steden weigerden hem gehoor, hij leverde in de vergadering van Holland een scherpe klacht in tegen dezen hoon, inzonderheid tegen Amsterdam, liet op eigen gezag zes afgevaardigden in de vergadering van Holland, terwijl de staten vergaderd waren, vatten en onder een sterk geleide naar Loevestein brengen, nemende te gelijk het besluit om de stad Amsterdam bij verrassing in te nemen, waartoe hij graaf Willem Frederik, stadhouder van Friesland, het opperbevel opdroeg, die dan ook met eenig krijgsvolk derwaarts trok. Ondertusschen had men te Amsterdam van zijne aannadering berigt ontvangen en zich in staat van verdediging gesteld. Toen graaf Willem tot de stad genaderd was, achtte hij het ongeraden iets geweldigst te ondernemen, doch zond een brief van den prins naar de stad, waarin zijne hoogheid zijn oogmerk en de redenen van zijne handelwijs kenbaar maakte. Hierop zond de wethouderschap, de schepenen Huydecoper van Maarseveen en Simon van der Does in een gewapend jacht naar den graaf, dien zij aan den Amstel voor de hofstede Welna aantroffen. Huydecoper voerde het woord en sprak mannelijk, o.a. mededeelende dat 's prinsen brief aan de afgevaardigde ter dagvaart en aan de staten zelven was verzonden om hun goeden raad in te winnen. | |
[pagina 248]
| |
Intusschen verzochten zij de stad te verschoonen en niet nader te komen, vermits zij anders genoodzaakt zouden zijn zich met de wapenen te beschermen, die God en de natuur hun verleend hadden. Inderdaad, men had in de vroedschap voorgeslagen of men de Zeedijk omtrent de St. Antonipoort niet behoorde door te steken, en het haperde slechts aan twee stemmen van de 36 dat hiertoe niet besloten werd. De graaf antwoordde dat hij niets gedaan had als op last van den prins, wien hij van alles berigt zou geven. Den volgenden dag begaf zich de prins, schoon tegen den raad van velen, naar Amsterdam, van plan de stad door een langdurig beleg te onderwerpen. In geen geringe verlegenheid bevond hij zich echter, toen hij het land tusschen Amstelveen en den Ouwerkerkschen weg tot aan den Uithoorn zag ondergeloopen, te meer nog, daar men hem het gevaar onder het oog bragt, waarin zijne troepen zich bevinden zouden, indien de Amsterdammers den St. Antonidijk doorstaken. In deze staat van zaken besloten HH. Moog. tot eene aanzienlijke bezending aan zijn Hoogheid, met verzoek om naar den Haag terug te keeren, de vijandelijkheden te staken en den koophandel te Amsterdam zijn vrijen loop te laten. Ondertusschen had de prins den 3den Augustus 1650 te Amstelveen een verdrag met de stad, die aan 's prinsen eischen toegaf, gesloten waarna de prins naar den Haag terugkeerde, de troepen aftrokken en de 6 gevangen heeren werden geslaakt. Den 28 Augustus 1650 vertrok de prins naar de Veluwe ter jagt. Op den 24sten October, vermoeid van de jagt komende, gevoelde hij beginselen van koorts, en liet zich den volgenden dag te water naar 's Hage voeren, waar hij den 6den November aan de kinderpokjes in den ouderdom van 24 jaren en 6 maanden stierf. Hij liet zijne gemalin Maria Stuart, oudste dochter van Karel I, koning van Groot-Brittanje, in hoog zwangeren toestand na. De prins had reeds vroeg blijken gegeven dat hij zijne voorouders zou evenaren. Had hij na den dood van Willem I of Maurits geleefd, hij zou waarschijnlijk, gelijk zij, de redder en schutsheer van Nederland geworden zijn door den oorlog dien hij boven alles beminde en toen noodzakelijk was. Thans verkeerde hij in omstandigheden, strijdig met zijne geaardheid. Hij was zeer hartstogtelijk en gaf zich aan zijne driften over, zoodat hij zich vaak onbezonnen gedroeg, doch hij was goedaardig en voorkomend. Zeer verschillend is vroeger zijn karakter beoordeeld en niet zelden vergat men welke omstandigheden en in hoe prille jeugd hij als stadhouder optrad.
Zie, behalve le Clercq, Wagenaar, van Wijn, Cerisier, Bilderdijk, Arend en andd., Beaufort, Leven v. Willem II m. portr.; Aitsema, Saken van staat en oorlog; Holl. Merc., 1650, | |
[pagina 249]
| |
1651; Wicquefort, L. IV; van Loon, Nederl. Historiepen, D. IV. bl. 3, 254; Lettres d'Estrades; van Kampen, Vad. Karakterk.; D. II. bl. 193; Groen van Prinsterer, Archives, 2e Ser. T. IV, Lev. v.N.M. en V., VIII. 134; Rekening van de reis van Willem II naar Engeland tot voltrekking van zijn huwelijk, in Nav. 1864, 164; Le Fèvre-Pontalis, Episodes de l'Histoire de Hollande in Confér. Barth. 2e Ser. 219; Journaal van Johan van Kerckhoven, hofmeester van de princes royaal, over de ziekte en den dood van prins Willem II en de questien omtrent de voogdy van den jonggeboren prins in Kron. v.h. Hist. Gen., 25 jg. 1869, bl. 541; Ruytenschildt, de Grav. onzer Vorsten; Concept-Testament van Willem II en het vermoeden van vergiftiging van den stadhouder prins Willem II gelogenstraft in Hist. Gen. Kron., 5 jg. bl. 7, 10 jg. bl. 500; A.C. de Graaf, de begrafenis van Willem II in Nav. 1869, bl. 493; Hoogstraten; Kok; Nieuwenhuis; Verwoert; Kobus en de Rivecourt, Woordenb. d. zamenlev.; Muller, Cat. v. portr. |
|