zijne voorzitting, verdedigde dissertatio. Zijn verblijf te Harderwijk, werd door twist veronaangenaamd, en in 1672 noopte hem de inval der Franschen in Gelderland die stad te verlaten en vestigde hij zich te Dungerdam. Kort daarna nam hij, met toestemming van curatoren, het rectoraat te Dokkum aan, hetgeen hij bekleedde totdat hij in 1674 tot onderregent van het Staten-collegie te Leiden werd aangesteld. Twee jaren later benoemden hem curatoren dier hoogeschool tot gewoon hoogleeraar in de wijsbegeerte. Hij overleed 13 September 1677.
Hij was een ijverig anti-cartesiaan, doch heeft, behalve zijne genoemde oraties, alleen in het licht gegeven: Dissert. hist. theol. de decem tribubus Israëliticis, ab Assyriis in escilium acductis. Harderw. 1671.
Senguerdus hield eene lijkrede op hem. Zijn portret bestaat.
Zie Wachter, geschichtl. Nachrichten uber das Hammische gymnasium; Soermans, Acad. Reg, bl. 65, 101, 125; Siegenbeek, Gesch. d.L. Hooges., D. I. bl. 229, II Bijl. en Toev., bl. 152, 273, 289; Bouman, Gesch. der Geld. Hooges., D. I. bl. 215, 328, 364, D. II. bl. 603, 653; Verwoert; Kobus en de Rivecourt; Muller, Cat. v. portr.; Glasius, Godgel. Nederl.; Schotel, Kerk. Dordr., D. I. bl. 521; de Jongh, Naamlijst, bl. 167, 455.