ruime en veelomvattende overzigt, waardoor hij op die wijze de wetenschap der metereologie verrijkt heeft, verzekert hem ten allen tijde een uitstekende naam onder onze vaderlandsche metereologen. Hoe hij zich bij voortduring aan de weêrkundige studien liet gelegen liggen, daarvan kunnen de uitgegeven werken van het kon. Ned. instituut, waarvan hij lid was, getuigen. Hij hield dit doel bij al zijn arbeid bestendig voor oogen, vooral gedurende het zesjarig tijdvak van zijn verblijf te Breda, waar hij van 1836-1842 op nieuw werkzaam was. Na 1842 was hij wederom anderhalf jaar werkeloos, tot hij in 1845 tot hoogleeraar aan de hoogeschool te Utrecht werd beroepen. Hij overleed den 2 Januarij 1847. Behalve verschillende mededeelingen van zijn hand in het Bulletin des sciences physiques et naturelles en Neêrlande, het Natuur- en scheikundig Archief, in het Tijdschrift van het Instituut en in de Verhandelingen en Stukken uitgeg. door het Prov. Utrechtsch genootschap, gaf hij onderscheidene werken uit, zooals:
Natuurkundige leercursus ten gebruike der kon. milit. akad. Breda 1840, 3de herziene druk.
Uittreksel uit de meteor. waarnemingen gedaan aan boord van Z.M. korvet Boreas, op eene reis naar Oost-Indie en terug, door J. Boelen en Brutel de la Rivière in de jaren 1841-1842, medegedeeld en uitgegeven door het Prov. Utr. Genoots. 1844. Ook gaf hij Bijvoeg. en eene Voorrede bij G. Rose's Beginselen der leer der kristalvorming, vert. door N.W. de Voogt. Leiden 1838.
Na zijn dood gaf dr. C.H.D. Buys Ballot Uitkomsten der metereologische waarnemingen, gedaan te Breda van 1831 tot 1846, door en onder de leiding van W. Wenckenbach, met tabellen. Utrecht 1848. 8o.
Zie Rueb, ter Nagedacht. van W.W.; Kunst- en Letterbode, 1847, D. I. bl. 83; Jaarbock v.h. kon. Ned. Inst., 1847, bl. 25, 26; Verwoert; Kobus en de Rivecourt.