wij hem in de belangrijkste bezendingen, en als de wijze vraagbaak van de meeste regenten vereerd. In 1678 handelde hij te Brussel en legde daar de laatste hand aan het vredestractaat, dat te Nijmegen gesloten werd. Kort daarop vertrok hij met Boreel in een luisterrijk gezantschap naar Frankrijk, bragt veel toe tot bevordering van den algemeenen vrede en zag zich in 1684 gemagtigd tot het sluiten van een verdrag met dat rijk. In het volgend jaar ging hij koning Jacobus II geluk wenschen met diens bevordering tot den troon van Engeland en tevens (volgens sommigen) om de belangen van den prins van Oranje te bevorderen. Dit laatste deed hij, geholpen door den Utrechtschen godgeleerde, Hermanus Witsius, die hem vergezelde. Vervolgens trok hij op nieuw derwaarts, maar nu meer bepaald met het laatste doel. Hij bereidde de groote omwenteling, waarvan Gaspar Fagel het beweegrad was, waardoor alles in Holland bestuurd werd, voor en hield in Engeland alles aan den gang. Ook deed hij den stadhouder bij de regering van Amsterdam, door welke geld en schepen moesten bezorgd worden, gewigtige diensten. Hij was ook de man, die, na de landing en omwenteling in 1688, de zwarigheid, hoe met den prins te handelen (vermits sommigen hem alleen koning wilden maken, anderen de kroon aan Maria wilden opdragen en Willem protector noemen) wist weg te nemen, door de kroon aan Willem en Maria te zamen aan te bieden. Hij was het, die de prins overhaalde, de gestelde voorwaarden aan te nemen. Met één woord, hij had zulk een groot deel aan dit gewichtige werk, dat Burnet hem hiervan de meeste eer geeft, onder anderen zeggende: dat hij hierom waardig was, dat voor hem in Engeland een marmeren eerebeeld werd opgericht. Nadat Willem de troon had beklommen, bleef hij
met Witsen langen tijd buitengewoon gezant in Engeland, bezorgde vervolgens de voor den overtogt gedane voorschotten en bewees ook aan den staat de gewigtigste diensten. In 1691 was hij bij de vermaarde Haagsche bijeenkomst en sloot in 1697 den vrede te Rijswijk. Hij ontdekte in 1699 den handel van Frankrijk over de Spaansche opvolging. Tot in zijn hoogen ouderdom schitterde hij door zijn wijsheid en beleid, en nog na 's konings dood achtte men hem den geschiktsten man om de verbonden van den staat met Anna te vernieuwen. Zijne bekwaamheden als staatsman waren groot en niet minder zijne ervarenheid in verschillende wetenschappen. Burman hield eene voortreffelijke redevoering op hem als curator der Latijnsche school, toen hij den 5 Junij 1702 overleed. Zijn lijk werd met een oorlogschip naar het vaderland gevoerd en op kosten van de stad begraven. De kinderen, uit zijn huwelijk met Johanna de la Chambre gesproten, stierven alle vroeg. Zijne afbeelding wordt bij Wagenaar gevonden.