den optogt in de kerk was bespeeld geworden, had gezwegen, sprak zijn Ed. in dichtmaat eene lijkrede uit over de afgestorvene, hulde doende aan de almagt van het opperwezen, ook blijkbaar in het schitterend kunstvermogen, waarmede Wattier Ziezenis is begaafd geweest.
Eene algemeene stilte en aandacht viel den redenaar ten deel, en de ontroering der ziel was niet alleen bij en zelfs na de voordragt in het gelaat der nabestaanden te lezen, maar had zelfs den traan doen opwellen in het oog van velen der omstanders, die dan ook met een stillen eerbied daarna het sterflijke in Wattier zagen nederdalen in den schoot der aarde.
Deze treurige plegtigheid geeindigd zijnde, verliet, onder het spelen van het orgel, de stoet de kerk, en begaf zich naar de concert-zaal van den schouwburg, alwaar zich bevonden de vrouwelijke bloedverwanten van de overledene, benevens de vrouwelijke leden van het Zuid-Hollandsch tooneel-gezelschap en alwaar was opgehangen het met rouwfloers bedekte afbeeldsel van de groote Wattier door den bekwamen ridder Pieneman geschilderd.
De stoet aan den schouwburg genaderd zijnde, werd ontvangen en binnen geleid door den heer van Enst Koning, die, nadat heeren bestuurders der maatschappij en het grootst gedeelte der tegenwoordig zijnde heeren waren geplaatst, een met zwart laken bekleed spreekgestoelte beklom, en aldaar, namens de nabestaanden, een ieder bedankte, die zich in meerdere of mindere mate beijverd had om eene welverdiende laatste hulde aan het sieraad harer eeuw toe te dragen, besluitende de redenaar, op uitnoodiging van onderscheidene voorstanders van het nationaal tooneel, zijne aanspraak en de plegtigheid van den dag, door het voorlezen van eenige dichtregelen aan den onsterfelijken roem van Neêrlands Melpomene toegewijd, en bevattende tevens de bede aan hen, die de tooneelkunst beoefenden, en waaronder zich eenige bevonden, welke reeds met roem de lauwerbaan der kunst betraden, om geene pogingen onaangewend te laten, ten einde aan Nederland terug te geven die gulden eeuw voor het schouwtooneel, waarvan slechts Snoek alleen was overgebleven.
De onderscheidene militaire en stedelijke autoriteiten, welker tusschenkomst was ingeroepen, ten einde daar, waar zulks mogt noodig zijn, de goede orde te handhaven, hebben zich op eene doeltreffende wijze van dezen hunne taak gekweten, en de heer directeur van politie zich, door onvermoeiden ijver, overal onderscheiden, waar zijne tegenwoordigheid vereischt werd, gelijk tevens door de ingezetenen van 's Gravenhage, ter dezer gelegenheid, op eene onmiskenbare wijze is aan den dag gelegd, dat de vereering van waarlijk uitstekende verdiensten, ook bij hen, als een heilige pligt, op hoogen prijs gesteld wordt.