naar zijne landgoederen, en in den kring van zijn gezin terug. Als lid van de ridderschap, nam hij zitting in de provinciale staten van Gelderland. Als groot voorstander der wetenschappelijke landbouw, bevorderde hij zeer het welvaren der streck, alwaar zijn aanzienlijk landgoed Hoekelum gelegen is en was mede-oprigter der Geldersche maatschappij van landbouw.
Als kommandeur der Teutonische orde, balye van Utrecht, maakte hij deel uit van het college, wiens lidmaatschap van eene onvermengde oud-Nederlandsche afkomst getuigt. Hij overleed te Arnhem 25 Febr. 1858. Hij huwde Jacqueline Cornelie, baronnesse van Balveren, en liet na: 1. Willem Frederik Hendrik, 2. Karel Gerrit Willem, 3. Otto, 4. Arend Jakob Unico, 5. Walraven Elias Johan.
Part. ber.
Zie verder, behalve de genoemde schrijvers over Wassenaer: Ferwerda, Adel Wapenb., D. II.; Boxhorn, Toon. van Holl.; Junii, Batavia, p. 553, 554; Heuterus, Rer. Burg., p. 226, 229; Butkens, Trophées de Brabant, T. II. p. 82; le Carpentier, P. III. p. 578, 589; Nobil. des Pays-Bas, T. I. p. 12; Boekenbergii Prisci Bataviae et Frisiac Reges; item Lugdini Batavorum et Wassenariae Heroum, vetusta Hollandissime gentiam Historia et Genealogia, L.B. 1859; Matthaei Anal. vet. acvi, de Nobilit en de jure gladii, passim; Chron. v. Goudhoeven; Imhoff, Notitia S.R. Imperii Procerum. Nav. XV. bl. 323.