Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 20
(1877)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 33]
| |
Gend geboren. Op zijn tiende jaar werd hij aan Frans van Lansberghe, toen predikant aldaar, toevertrouwd en ontving hij van dezen onderrigt in het Latijn. Toen deze stad zich in 1584 aan den hertog van Parma had overgegeven, begaf hij zich met zijne ouders naar Midddelburg, en kon wegens geldgebrek zijne studiën niet voortzetten, doch, 16 jaren oud mogt hij ze weêr opvatten, ontving onderwijs in het Latijn van Jacobus Gruterus, toen rector der Latijnsche school aldaar, en in de wijsbegeerte van Johannes Murdison, later hoogleeraar te Leiden. In 1596 vertrok hij, op kosten der Middelburgsche regeering, naar Leiden, waar hij de lessen van Franciscus Raphelengius en Franciscus Junius in het Hebreeuwsch, die van den laatste, Trelcatius en Gomarus in de godgeleerdheid bijwoonde. Na drie jaren aan de academie vertoefd te hebben, reisde hij met Apollonius Schotte naar Frankrijk en ging vervolgens naar Genève, waar hij bij Charles Perros woonde, van daar vertrok hij naar Lausanne, Bern, waar hij 2 maanden vertoefde, Bazel, waar hij 7 maanden bleef en Jacobus Grinaeus en Johannes Buxtorf hoorde. Na een afwezigheid van twee jaren keerde hij naar Zeeland terug, na onder weg de akademie te Heidelberg en de school te Bremen bezocht te hebben. Eenigen tijd na zijne weerkomst werd hij predikant te Koudekerk, en twee jaren later te Middelburg beroepen. In 1606 werd hem het onderwijs in de philosophie en Grieksche taal aan de doorluchte school aldaar opgedragen. Hij stond in hooge achting van prins Maurits die hem tegen het einde van 1617 naar 's Gravenhage ontbood om hem over kerkelijke zaken te raadplegen. Naar Middelburg teruggekeerd, woonde hij in 1618 en 1619 als hoogleeraar van wege de staten van Zeeland de synode te Dordrecht bij, en in het laatstgemelde jaar werd hij afgevaardigd om de vertroostingen van den godsdienst aan den grijzen Oldenbarneveld in zijn jongste uren aan te bieden. Zijne geleerdheid en bezadigheid bewogen curatoren der Leidsche hoogeschool hem het hoogleeraarambt in de godgeleerdheid aan te bieden, dat hij, na de docterale waardigheid verkregen te hebben, den 21 October 1619 met een Oratio de recta institutione studii theologiae (L.B. 1619 8o). Hij behoorde wat zijn theologische rigting betrof, tot de contraremonstrantsche partij en tot de ijverigste bestrijders van het Armenianisme, overigens tot de meest verdraagzame godgeleerden van zijn tijd. De Dordsche synode droeg hem de taak op, om mede aan de vertaling van het Nienwe Testament te werken. Hij was een der ijverigste en kundigste overzetters, en vervaardigde alleen de kantteekeningen op een groot deel van de Handelingen der Apostelen, de brieven aan de Romeinen, Corinthen, Ephesen, Colossensen, Thessalonicensen, den zendbrief aan Timotheus, aan de Hebreën, Petrus en de Openba- | |
[pagina 34]
| |
ringen van Johannes. Verdienstelijk waren ook zijne pogingen om eene christelijke moraal in het leven te roepen, doch ook hier toonde hij zich even als bijbeluitlegger geenzins vrij van schoolsche banden, en men zou kunnen zeggen dat Aristoteles, op het gebied der zedekunde, boven Christus gehuldigd werd. Walaeus wees, hoezeer nog schroomvallig, een anderen weg aan, toen hij zijn Compendium ethicae Aristotelicae ad normam veritatis Christianae revocatum, Lugd. Bat. 1627, in het licht gaf. Dit werk werd te Amsterdam in 1686 herdrukt. Groot vooral zijn de verdiensten van Walaeus omtrent het bevorderen der godsdienstige belangen in onze Oost-Indische bezittingen en in 1622 werd ten zijnen huize een kweekschool voor Oost-Indische leeraars opgerigt. Hij genoot het voorregt van op deze een aantal leeraars voor onze overzeesche bezittingen te vormen. Tien jaren bleef hij het hoofd der inrigting, Toen hij zijne betrekking op deze vaarwel zeide, welligt door den ondank, welken hij van vele kerkelijken in O.I. ondervond; daartoe genoopt. Hij huwde in 1603 te Middelburg Paschasie van Isenhoudt, dochter van Nicolaas Isenhoudt, schepen dier stad, die hem 9 kinderen schonk, waarvan hem 7 overleefden. Hij overleed den 18 September 1634, in den ouderdom van 65 jaren en werd in het koor der St. Pieterskerk begraven. Johannes Polyander hield eene lijkrede op hem. Hij gaf in het licht: Het ampt der kerckedienaeren ende authoriteyt, die eene hooghe Christelijcke overheydt daerover toekent, Middelb. 1615 4o. door J. Crucius, predikant te Haarlem, in het Fransch overgezet (Amst. 1618 4o). Prima pars responsionis ad censuram Joannis Arnoldi Corvini in Cl. viri D. Petri Molinaei Anatomen Arminianismi. L.B. 1625 4o. Compendium Ethicae (zie in den tekst) door Theodorus Schrevelius in Jambische verzen overgezet. Dissertatio de Sabbatho, sive de vero sensu atque usu quarti praecepti, adjunctae sunt ejusdem Autoris orationes duae, in quarum prima describitur politicus Christianus, in allera officium veri studiosi. L.B. 1628 8o. door Sylvius, predikant te Amsterdam, in het Nederd. overgebragt. Dissertationes in synopsin purioris theologiae, Disputationes LII comprehensa, ac conscripta per Joh. Polyandrum, And. Rivetum, Ant. Walaeum et Ant. Thysium. L.B. 1625 8o. Opera Theologica omnia. L.B. 1623 2 vol. fol. Disputatio de quatuor controversis Remonstrantium anticulis nec non ejus examen per Simonem Episcopium in de Opera Episcopii. Roterod. 1665 T. I. fol.
Zie J.A. Polyander à Kerckhove, Orat. funeb.; Vita Ant. Walaei in Vitae selector. aliquot virorum van Guil. Bates, Lond. 1681 4o., p. 600-660; Meursii Ath. Batav., p. 325, 330; | |
[pagina 35]
| |
Val. Andreas, Bibl. Belg., Foppens, Bibl. Belg., T. I. p. 93; Paquot, Mem., T. I. p. 159; Leven v.J.v. Oldenb.; Brandt, Hist. d. regtspl. van Oldenb.; Dez., Hist. d. Ref.; Siegenbeek, Gesch. d.L. Hooges., D. I. bl. 114, 115, 151, D. II. bl. 106, 107, Baudart, Mem., B. 7 bl. 8, B. 11 bl. 52; Leidekker, Eer van het synode van Dordrecht, D. II. bl. 158, 159, 160, 342; Epist. Praest. Vir., p. 467; 537; Acta Syn. Dordr., p. 10, 25; Leusdenii, Phil. Hebr. Ment. p. 80; Cocceji, Indag. p. 33, 105, 263; Heidani, Consyd., D. II. bl. 202; Wagenaar, V.H., D. X. bl.; Bilderdijk, V.H., D. X. bl. 360; Nieuwenhuis; Halma, Verwoert; Kobus en de Rivecourt; Muller, Cat. v. Portr.; Te Water, Hist. d. Ref. v. Gend, bl. 168-174; Kok, Vad. Woordenb., D. XXX. bl. 245-247; Ypey en Dermout, Gesch. d. Herv. kerk, D. I. bl. 305, D. II. bl. 318, 377, 400-407; Glasius, Godgel. Ned.; Kobus en de Rivecourt; Verwoert. |
|