voor den Staat ware uitgevallen, zoo alle bevelhebbers, even als hij, het algemeene welzijn boven hunne bijzondere veilig heid gewaardeerd en met waren heldenmoed behartigd hadden. Eerlang tot Luitenant-Admiraal van Friesland bevorderd, voerde hij in September van dat jaar het opperbevel over een der eskaders, waaruit de vloot onder de Ruiter was zamengesteld en werd zijn vlag op het schip de Steden van 70 stukken en 300 manschappen geheschen. Toen de vloot in Sept. 1665 in zee stak, had zij met hevige stormen te worstelen en slaagde niet met de Britten in gevecht te komen, maar zijn eskader, had in last de O. Ind. en Smirnasche koopvaarders, die zich in de haven van Bergen in Noorwegen zoo dapper tegen de Engelsche vloot verdedigd hadden, naar het vaderland te geleiden. Hij volbragt die onderneming, hoezeer de storm sommige schepen deerlijk havende en eenige in s'vijands handen vielen. Ook de Vries had bijna in dat lot gedeeld daar de Engelsche schepen jacht op hem maakten, die echter afhielden, toen 2 Hollandsche zich met de zijne vereenigden. Met groot verlies liep eindelijk de vloot binnen, en de Vries bragt een deel van den winter bij zijn familie in Friesland door, terwijl hem de zorg werd opgedragen voor de toerusting der schepen, die in den zomer van 1666 zee zouden kiezen. De Vries kreeg wederom het bevel om een der drie eskaders op het schip Groot Frisia. Den 11den Junij raakte men met de Engelschen slaags, doch door tegenwind belet, kon hij eerst des namiddags te 5 uren deel aan het gevecht nemen. De nacht maakte er een einde aan, doch het werd drie dagen achter een hervat en is bekend onder den naam van vierdaagschen zeeslag. Met groote dapperheid werd er wederzijds gevochten, en toen op den 4den dag de Ruiter het teeken tot een algemeenen aanval gaf, was de Vries
een der eersten, die de Eng. vloot zoodanig bevochten, beschoten en in het naauw bragten, dat na anderhalf uur de vijand zich op de vlucht begaf. In de volgende maand werd er wederom een zeeslag geleverd, waarbij hij op nieuw blijken gaf van dapperheid, doch door een ongelukkig schot zijn been en zijn arm verloor en overleed. Dit lot trof ook den L.-Admiraal Evertszen. Algemeen was de verslagenheid, die het sueuvelen dezer beide helden op de vloot veroorzaakte. Er ontstond wanorde, zoo dat het eskader te een uur na den middag begon te wijken, zonder op het schieten van de Ruiter te letten of, gelijk het had moeten doen, af te komen. Het lijk van de Vries werd, gevolgd door de gedeputeerde Staten van Friesland, op het koor van de Groote-Kerk te Harlingen plegtig ter aard besteld.
Van hem werd getuigd ‘dat hij begaafd is geweest met