Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 19

[Maerten Gerritsz. Vries]

VRIES (Maerten Gerritsz.), of Fries te Harlingen geboren, kwam op den 22 Julij 1622 als matroos met het wapen van Hoorn in Indië. Na in ondergeschikte betrekkingen aldaar eenige jaren te hebben doorgebragt, vinden wij hem in 1640 als schipper te Tayouan op Formosa, waar hij zich zeer onderscheidde door het vervaardigen van een kaart van dat eiland, benevens een zeilaanwijzing van Batavia naar Japan enz. Toen in 1642 eene expeditie gereed werd gemaakt om de Spaansche vesting Kelang, op dat eiland gelegen, te veroveren, was hij daarbij tegenwoordig als schipper en ingenieur.

In 1639 toen Mathys Hendriksz. Quast aan het hoofd der schepen de Engel en Graft stond, belast met het doen eener ontdekkingsreize naar de Goud- en Zilvereilanden, beoosten Japan, waren aan dezen vermoedelijk reeds medegegeven ‘de Memoriale aenteyckeninge en bedenckinge van Maerten Gerritsen Vries op d' ontdeckinge van 't Zuydland, de oostkust van Tartaria en d' Eylanden by oosten Japan,’ als-

[p. 445]

mede ‘'t cort verhael van Maerten Gerritsen Vries, nopende de nuttigheden van 't ontdecken van 't Zuydland en Tartaria’ benevens ‘het cort begryp van 't onidecken van Cathaya en d' Eylanden by oosten Japan, door M.G. Vries.’ De reis van Quast, niet naar wensch afgeloopen zijnde, besloot men andermaal tot het doen eener reize derwaarts onder Vries. Het Journaal van die reis op het schip Castricum, door C. Coen gehouden is naar het ms. met vele bijvoegselen, kaarten enz. door den Heer P.A. Leupe te Amsterd. 1858, 8^o. uitgegeven.

Zie Eekhoff, Maerten Gerritsz. Vries, van Harlingen, Commandeur in dienst der Oost-Indische Compagnie 1622-1647 in N. Friesche Volksalm. 1859, bl. 117; volgg. Moll, Verhaud. over eenige vroegere zeetogten, bl. 213; Tiele, Journ. des Navigat. Neêrl. p. 228.