[Sasbout Vosmeer]
VOSMEER (Sasbout), in 1548 te Delft geboren, ontving zijne eerste opleiding aldaar en vervolgens van de Jezuïten. Hij was een man van uitgebreide kennis, onvermoeide werkzaamheid en warme belangstelling in den bloei zijner kerk, werd in 1583 vicaris van het Utrechtsche Aartsbisdom, en in 1589 pauselijk vicaris in de Vereenigde Nederlanden.
Hoogst moeijelijk was deze betrekking in een tijd, in welken de Roomsche kerk in ons Vaderland in diep verval was, en allen, die voor haar ijverden, gevaren bedreigden. De nieuwe vicaris vond dus ook alles in den meest hagchelijken toestand, deken en geestelijken waren moedeloos en zelfs weinigen der laatsten aanwezig: de meesten waren gevlucht. Sasbout sloeg echter handen aan het werk, stortte nieuwen moed in de harten, riep de uitgewekene priesters terug, voerde andere geestelijken, vooral monniken en jezuïten herwaarts, herstelde de verbroken orde en tucht, en ofschoon van geen sterk gestel, ontzag hij geen vermoeijenissen ter bereiking van zijn doel.
De toestand zijner kerk in Nederland verbeterd hebbende, ontbrak echter de gelegenheid, om een der Sacramenten, het vormsel te bedienen, 'tgeen alleen een bisschop, die zich echter niet onder het gebied der Staten bevond, geoorloofd was. De Nederlandsche godgeleerde Janssennius, toen aande Leuvensche Hoogeschool vertoevende, beijverde zich daarin te voorzien. Sasbout zelf begaf zich naar Rome en werd in 1602 tot aartsbisschop van Philippi gewijd. Eigenlijk bedoelde men hem op den Utrechtschen zetel te verheffen, maar vreesde men, met hiervoor openlijk uit te komen, het Nederlandsche Staatsbewind te zullen verbitteren. Het hof van Brussel en ook zijn grafschrift kenden hem den titel van aartsbisschop van Utrecht toe.
In het Vaderland teruggekeerd, gaf de kerkvoogd een aantal verordeningen, die van zijn goeden wil en gehechtheid aan Rome getuigen. Het was echter er verre af dat hij bij