[Gaspar van Vosbergen]
VOSBERGEN (Gaspar van), gesproten uit dit aanzienlijk Zeeuwsch geslacht, was hoogbailjuw van Zierikzee, toen deze stad in 1576 door Mondragon belegerd werd. Onder schijn van te handelen tot overgaaf, wist hij door list krijgsbehoefte en volk binnen te brengen en vertraagde alzoo de overgave der stad.
Toen deze kort daarna was overgegaan, werd Vosbergen, uit wederwraak, door den Spanjaard van het verdrag uitgesloten. Hij verschuilde zich in het huisje van een visscher, vader van zijne dienstmaagd. Toen men op den hals had verboden hem te huisvesten, begaf hij zich op straat en werd voor Mondragon gebracht die, hem de stad tot een gevangenis gaf en hem tot s' konings dienst trachtte over te halen. Hij sloeg echter Mondragon's aanbod af ‘met eerbiedighe dankzegging dat hij, door eedt aan den Prins en de Staten, door 't gewisse aan den gezuiverden godsdienst verknocht was.’ Hij wist zich met list en moed uit Zierikzee te redden, en kwam bij den Graaf van Hohenloo, dien hij veel gewichtige openingen deed, doch of die de veroveringen van Zierikzee ten gevolge hadden, zoo als Wagenaar verzekert, wordt met reden in twijfel getrokken. Later werd hij bailjuw van Veere, sloot en teekende wegens Zeeland, de Unie van Utrecht, bleef een voornaam lid van het Collegie dat aldaar de belangen der bondgenooten behartigde, droeg de Graaflijkheid aan Willem I op, handelde met Anjou en vervolgens met Leicester over eenige bezwaren. Hoogstwaarschijnlijk overleed hij in 1598, toen Jacob Campe zijn opvolger werd als gecommitteerde raad. Hij was een geleerd man met N. Noorthoek gehuwd.
Zie Bor, Nederl. Historien, B. XV, bl. 197, 220; P.C. Hooft, Ned. Histor. 440-457; Brieven 185; C. l'Empereur, Epist. dedic. praef. libro de legibus Ebraeor. forensi.; D. Heinsius, in Dedicat. Orationum p. I; Mr. Smallegangen, Chronyk van Zeeland bl. 426, 502-580, Nader Unie, bl. 49; de Lange, Rat. Romeyn, bl. 46; De la Rue Staatk. Zeel. bl. 163; Scheltema Staatk. Nederl. Wagenaar, V.H. D. VII, bl. 23, 78, 99, 100, 384; D. VIII, bl. 173, van Wijn, Bijv. op D. VII, bl. 87, van de Velde, Unie van Utrecht; Kok; Verwoert; Kobus en de Rivecourt.