eenigen onlust verwekte en de heeren wethouders voorgingen, gezind waren te volgen?’ ontving men daarop verschillende antwoorden, o.a. van Kievit, schoonzoon van een der burgemeesteren: ‘Neen! noch voor den 10den, noch van den 20sten penning verzet ik eenen voet.’ Toen zijn schoonvader hem gebood te zwijgen, was zijn antwoord: ‘Ben ik oud genoeg, om uwe dochter tot vrouw te hebben, zoo ben ik ook oud genoeg om te spreken.’ Hierop nam Vlacq het woord en zeide: ‘Neen, neen, mijne heeren, 't is niet geloofbaar, dat de koning van Spanje, zulk een goedertierend vorst voor den lande als zijn vader, ons met zulke zware lasten zou willen drukken. 't Is alleen het werk van het Spaansche hof, altoos gewoon op eene geweldige wijze over Z.M. landen te heerschen. Om zulk een aanleg in zijn begin te stuiten en tot zulk een gewenscht einde te brengen, ben ik bereid, al sloeg ook niemand de hand aan het werk, om die zaak op zulk eene wijze aan te tasten, dat ze komt daar 't behoort.’ Het is bekend hoe door het moedig gedrag van jonker A. van Swieten met weinige manschappen de stal voor den prins gewonnen werd. Toen men het later noodig oordeelde Gouda te proviandeeren, moest Vlacq, als korenhandelaar, den voorraad opnemen en ter vermeerdering zich naar Dordrecht begeven, waar het hem gelukte twee marktschepen, met tarwe, garst en boonen geladen, te koopen. Toen in Junij 1573 een 112tal burgers uit Gouda trokken, tot ontzet van Haarlem, was hij met twee andere leden der vroedschap aan hun hoofd. De aanslag mislukte, 50 hunner sneuvelden, en het vaandel, waarop de woorden stonden: Gods onderstand verwint de Albanisten, viel in 's vijands handen. Vlacq ontkwam, en, als de langstlevende, heeft hij de namen van hen, die, gelijk hij, naar Gouda terugkeerden, in druk
uitgegeven.
Zie, behalve Bor, v. Meteren en andere geschiedschrijvers, Walvis, Beschrijv. v. Gouda, bl. 348; Verwoert; Kobus en de Rivecourt.