Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 19
(1876)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 267]
| |
zes jaren door het Hof van Gelderland uit dit gewest gebannen. Na zich eenigen tijd buiten s'lands opgehouden te hebben, leefde hij van 1788-1795 als stil burger meestal te Kampen. In 1795 tot bewind geroepen, werd hij weldra Lid van het Collegie van politie, finantie en algemeen welzijn in Gelderland, en vervolgens Secretaris van dat Collegie. Tot de vergadering der Staten-Generaal afgevaardigd, trad hij in 1796 als Lid der Nationale Vergadering op en werd Lid van de Commissie tot het ontwerpen eener Staatsregeling. Bij den aanvang der tweede Nationale Vergadering genoot hij hetzelfde vertrouwen, doch bij de omwenteling van 22 Januarij 1798 werd hij met 27 ambtgenooten gevangen genomen en tot den 14den Julij op het Huis in 't Bosch bij den Haag gevangen gehouden, zonder dat immer eene beschuldiging tegen hem werd ingebragt. Later werd hij Lid van het Hof van Gelderland, vervolgens van het Departement van den Ouden IJssel te Kampen, doch hij kon als zoodanig geen zitting nemen, daar hij in 1799 tot Lid van het wetgevend lichaam benoemd werd. Hij overleed in 1801, bij zijne huisvrouw Catharina Metta Lucretia van Hocklum verscheidene kinderen nalatende. Men heeft van hem Advisen over de wenschelijke eenheid der Republiek; over de Godsdienst; over de revisie of verandering der Constitutie; over de uitquame of vermenging der oude Provinciale stukken enz. Amst. 1796, 8o.
Zie Scheltema, Staatk. Nederl.; Verwoert; Kobus en de Rivecourt, Cat. d.M.v.N.L. Vitringa Gedenks. D. I bl, 147. |
|