[Jacobus Canter Visscher]
VISSCHER (Jacobus Canter), zoon van Tamerus Visscher en van Machtelie Jacoba Canter, geboren den 30sten November 1692, waarschijnlijk te Harlingen, waar zijn vader geneesheer was, legde zich, vermoedelijk te Franeker, op de godgeleerdheid toe. Lust tot onderzoek van vreemde gewesten deed hem, na het eindigen zijner studie, een beroep van predikant naar Indië aanvaarden. Hij vertrok naar Batavia in 1716 en werd het volgende jaar geplaatst te Cochin, de hoofdplaats der toenmalige Nederlandsche bezittingen op de kust van Malabar, waar hij vijf jaren het Evangelie verkondigde. Daarna overgeplaatst te Batavia voor den predikdienst in de portugeesche taal, overleed hij in 1735.
Hij is tweemalen gehuwd geweest, eerst met N. La Haije, bij wien hij verwekte, Frans Canter Visscher, J.U. Dr. en Raad in de vroedschap der stad Deventer, en Hendrik Canter Visscher, J.U. Dr. mede gecommitteerde staat ten Landsdage te Dokkum. Zijne tweede vrouw A. Furnehout schonk hem geen kinderen. Hij maakte zich bekend door het schrijven van
Malabaarsche Brieven behelzende eene naukeurige beschrijving van de kust van Malabaar, door J.C.V. in leven bedienaar des Evangelies te Couchim op Malabaar, later te Batavia. Nu uitgegeven door zijn broeder C.T. Visscher, predikant te Pingum. Leeuw. 1743. 8o.
Teenstra, Nederl. Overz. Bezitt.; Eekhoff, Cat. d. Bibl. van Leeuw, bl. 210.