nig den 30sten Julij den eed en werd daags daaraanvolgende plegtig in zijn nieuw ambt bevestigd.
Gedurende bijna 4 jaren, en daarbij in de hagchelijkste omstandigheden, stond hij pal voor de regten der stad en hare ingezetenen, handelde voor beiden met onbezweken kracht moed, vastberadenheid en wijsheid, vooral bij den intogt hier ter stede van het zoo beruchte korps des Generaals Molitor, dat zoo gruwelijk te Woerden huisgehouden had en hier gewisselijk een tweede tooneel van brandstichting, moord, plundering, enz. zou hebben geopend, hetgeen echter gelukkig door de verwijdering van dit korps uit de benaauwde stad werd voorkomen, eene verwijdering voor het grootste gedeelte aan zijn beleid en zijnen ijver verschuldigd. Ook gedurende het beleg door en het overgaan der stad aan de verbondene mogendheden op het laatst van 1813 en 1814 regeerde hij in dien bangen tijd met wijsheid scherpzinnigheid en overleg.
Na het overgaan der stad aan de Pruissische troepen den 26sten Januarij 1814 bleef hij als Maire de belangen en eigendommen der ingezetenen aan zijne zorgen toevortrouwd, met vaste hand beschermen.
Hij werd in 1814 namens den Souverein vorst in zijne betrekking bevestigd; doch met verwerping van den naam Maire en aanneming van dien van burgemeester.
Koning Willem bevestigde hem nogmaals, bij besluit van den 5den Nov. 1815 in het burgsmeester-ambt van 's Hertogenbosch en benoemde hem tevens tot lid der Staten van Noord-Brabant.
In 1817, 20, 23, 26, 29 werd hij telkens door genoemde Staten voor 3 jaren tot Lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal benoemd. In 1817 werd hij Ridder der Ned. Leeuw.
In 1831 werd hij Lid der 1ste Kamer tot 1848 de invoering der grondwet, 1841 door Koning Willem II bij diens bezoek der stad tot Kommandeur der Orde van den Ned. Leeuw benoemd.
Hij was de oprigter in 1812 van de Kon. school voor nuttige en beeldende kunsten die in 1813 onder den naam van Academie imperiaea tot stand kwam en bij Kon. besluit van den 22 Mei 182S tot eene K.S. voor nutt. en beeld. kunst verheven werd. Ook was hij de opzigter van het Broederschap van St. Lucas, aan de bevordering der schoone kunsten gewijd en van het Casino door hem tot meerder verbroedering en bevordering van eensgezindheid onder de verschillende standen en gezindheden der stad gesticht.
Hij was buitendien jaren lang Voorzitter van de meeste nuttige instellingen te 's Hertogenbosch hetzij daar zelve of bij afdeeling gevestigd. Zoo was hij van 1819-1849 Presi-