Louise Wilhelmina, aan eene schier hopeloos gewaande ziekte lijdende was, de raad en bijstand van den toen reeds bejaarden arts werd ingeroepen, die de belangwekkende zieke geheel onder zijn opzigt buiten de residentiestad hebbende doen overbrengen, het geluk mogt smaken, haar zoo volkomen te herstellen, dat zij eerst op 12 October 1837 haar voor Nederland zóó weldadig leven heeft afgelegd. Ten aandenken daarvan heeft de toenmalige erf-prins van Oranje (van Koning Willem I) bij een eigenhandig schrijven den 29sten Junij 1794 den verdienstelijken arts zijnen dank betuigd: terwijl behalve dien brief, bij de familie berustende is, eene te dier zake geschonken zeer groote ovale gouden doos voorzien van het met diamanten omzette portret der Prinses, welke doos volgens uitersten wil van den oudsten zoon op den oudsten zoon overgaan en onverpand en onvervreemd in de familie, welke zijn naam voert, blijven moest. Naar den schrijver van dit levensberigt reeds ten jare 1820 werd medegedeeld, zoude deze kundige arts reeds lang vóór dat het toedieneu der Quinine hier te lande bekend was, voor zijne patiënten hebben doen toebereiden in de apotheek der heeren van der Boon Mesch te Delft, een extract uit de kina, waarmede nagenoeg hetzelfde doel bereikt werd.
Geen wonder, dat een man van zooveel bekwaamheid aanwinst geacht werd voor de belangen van stad en land; van daar dat hij in 1767 tot Raad van Delft benoemd, gedurende de jaren 1784, 1785, 1788 en 1789 de Burgermeesterlijke waardigheid bekleedde en in 1791 werd aangesteld tot Gecommitteerd Raad der Staten van Holland wegens Delft, en in 1794 herbenoemd; terwijl hij in Mei 1791 tevens zitting nam als lid der Staten Generaal der Vereenigde Nederlanden, en als Bewindhebber der Oost-Indische Compagnie ter Kamer Delft optrad. Gedurende het jaar 1787 moest ook hij ondervinden dat het regeringsbeleid niet naar ieders zin kon plaats hebben, en zoo werd hij begrepen onder de elf raadsleden wier afzetting werd geëischt door de leiders van het genootschap van Wapenhandel te Delft en door geweld verkregen; doch toen nagenoeg vier weken later, en wel op 20 September 1787, de staat van zaken was gekeerd, werden de elf raadsleden waaronder onze Dr. Willem Verbrugge in hunne eer en waardigheden hersteld. Sedert de verandering der regering in 1795 bleef hij ambteloos burger; doch na de gezegende herstelling in 1813 heeft hij zich, ondanks zijnen hoogen ouderdom, niet onttrokken om als lid van de Stedelijke Regering te Delft van goeden raad te dienen. Bij de eerste uitreiking der Ridderorde van den Nederlandschan Leeuw