hosch, een pensionaat op, en vestigde zich vervolgens als onderwijzer in de fransche taal te Deventer, doch legde zich inmiddels met ijver op de wis- en natuurkunde toe. In 1689 of 1691 werd hij buitengewoon en in 1700 gewoon hoogleeraar in de wiskunde aan de hoogeschool aldaar en gaf hij eene Oratio sive disputatio quo S. Tissot de Patot, Math. Prof. mathematic. demonstrare contendit quapropter fieri nequaquam possit ut homo eodem temporis puncto, pluribus quam uno suorum sensuum utatur aeque perfecte ac natura illis concedere potest. Hij was een deïstisch en sceptisch wijsgeer, die zijne gevoelens openbaarde in twee werken, waarvan het eerste naamloos is uitgegeven, onder den titel Voyages et aventures de Jacques Massé, te Bourdeaux in 1704, 8o. te Keulen in 1710 en te Rouaan in 1734 gedrukt en in 't Engelsch vertaald, Londen, 1734. Het wordt door J.F. Reimmannus genoemd ‘Liber attheïsticus et scandolosus’, als bevattende de schandelijkste spotternijen met de leer van 't Evangelie.
Het andere werk met zijn naam verschenen, is getiteld: Lettres choisies écrites depuis sa jeunesse jusqu' à un âge fort avancé à differentes personnes et sur toutes de sujets. La Haye, 2 T. 1727. In de Fable des Abeilles, die in 't eerste werk voorkomt en een ellendig zamenweefsel is van de kwaadaardigste uitvallen, legt hij zijn haat tegen den christelijken godsdienst zou duidelijk aan den dag, dat de lezing elk christen met verontwaardiging vervult. In het tweede werk redeneert hij meer tegen de leer van 't evangelie, vooral tegen de algemeene opstanding der dooden. Dit werd door de regeering van Deventer, op aansporing van den kerkeraad, zoo hoog opgenomen, dat men hem van zijn post ontzette tot tijd en wijle hij zijne stellingen zou herroepen, hetgeen, voor zoover wij weten, nooit geschiedt is. Men had hem reeds vroeger verdacht gehouden, zooals blijkt uit het verbod van Curatoren, om de oratie, die hij als rector magnificus in 1722 reeds gereed had, uit te spreken. Zij is echter gedrukt in het Journal littéraire de l'année 1722 T. XIII, p. I.
Onder zijn portret door L. Du Flor gegraveerd, leest men:
‘Voici par le bel art d'une peinture fine
Le fidèle portrait de Monsieur de Patot,
Dans son superbe habit, à peser chaque mot;
Il n'a rien que d'humain, à le voir à sa mine,
Mais si l'on examine avec soin ses écrits,
On y verra regner une flamme divine,
Qui lui fait prendre place au rang des beaux esprits.’