den zelve uit Middelburg medegebragt hadden, onder weg opgehangen werd. Na deze overwinning keerde Tseeraerts naar Vlissingen, en werd, na een wijftiendaagsche onderhandeling, door tusschenkomst der Fransche bevelhebbers, binnen die stad gelaten. De achting omtrent Tseeraerts was toen in zoo verre gerezen, dat de Nassauschen hem, als krijgsbevelhebber, een nieuwen aanslag tegen Goes toebetrouwden. Na eene belegering der stad, gedurende negen weken, werd Tseeraerts gedwongen haar te verlaten en naar Walcheren weder te keeren, waar ook zijne poging van Arnemunden, in den nacht te overvallen, vruchteloos afliep. Het ongunstig oordeel over zijn gedrag, maakte Tseeraerts zoo ongeduldig, dat hij 't bewind van Walcheren overdroeg aan Jakob Smit, heer van Baarland, bailluw van Vlissingen. Toen begaf hij zich naar Medemblik bij den prins van Oranje, om zich tegen zijne beschuldigers te verdedigen, en toonde zich bereidvaardig, om zijn goeden naam of in recht of met den kling, dat is een tweegevecht, voor te staan. Hij dagvaarde, in een gedrukt geschrift, allen, die hem achter zijnen rug lasterden, om het in 's prinsen bijzijn te doen. Doch niemand kwam te voorschijn, en de prins vond geen zwarigheid, om zich sedert van hem in den krijgsdienst fe bedienen. Ten tijde van 't beleg van Haarlem kwam hij in 't vuur en werd gewond. Zijn verblijf te Leiden, waarheen hij zich begeven had, was kort van duur; want, nadat Geertruidenberg door 's prinsen volk ingenomen was, werd hij tot bevelhebber der vesting aangesteld. Eerlang vond hij hier zijn graf. Het breken der beelden in de kerk willende beletten, werd hij in een oploop
door het baldadig krijgsvolk omgebragt, nadat hij slechts weinige weken het krijgsbewind van de stad gevoerd had.
Zie J.B. Gramaye in Bruxella, p. 23; Le Carpentier, Hist. de Cambray, P. III, p. 492, 903; Nobiliaire der P.B., T. I, p. 118; Quartiers Généal, T. I, p. 63, 172; Bor, Ned. Hist., B. V, bl. 208 (290); B. VI, bl 269 (370), 286 (393), 287 (394, 395), 322 (439) 336 (457); Hooft, N.H., B. V. bl. 210; B. VIII, bl. 322, Le Petit, Chron., L. X, p. 225, 227; Brahé, Tweede eeuwget. d. Vliss. vrijheid, Bijl., bl. 16; Jaarboek der stad Brugge, D. II, bl. 264, 265; Wagenaar, V.H., D. VI, bl. 392; van der Spiegel, Satisfactie van Gaes, bl. 136-142, 147-168; 's Gravezande, Tweede eeuwget. d. Middelb. vrijheid, bl. 249, 250, 255, 256; Te Water, Verb. d. edelen, D. III, bl. 340; D. IV, bl. 454; Verwoert; Kobus en de Rivecourt; Groen van Prinsterer, Archives.