school niet aarzelden hem in 1587 tot hoogleeraar in de godgeleerdheid aan te stellen. Eene pestziekte, die in 1602 te Leiden woedde, nam hem weg. Zijn lijkredenaar Junius roemde zijne geleerdheid en gematigheid. Hij is in de Alma Ac. L., bij Meursius en door J. Mattham afgebeeld.
Schriften van hem zijn niet bekend dan een Synopsis Theologiae, doch in de Poëmata van Pylius vindt men een gedicht van dezen, In orationem quam habuit publice in Papam Romanum ejusqne foedes asseclas. Daniël Heinsius vervaardigde een gedicht op zijn overlijden.
Zie Alma Ac L.; Meursius, Ath. Bat.; Siegenbeek, Gesch. d.L.H., D. I, bl. 54, 58, 72; Toev. en bijl., bl. 70; Verv. I, bl. 79, 80; II Toev. en bijl., bl. 88 verv.; Arminii Epist. in Epist. vir. Illust. p. 214; Brandt, Hist. de Ref. D. II, bl. 30, 61, 79, 354, 478; Glasius, Godgel. Nederl.; Kok; Hoogstraten, Nienwenhuis, Kobus en de Rivecourt, Verwoert; Pylii Poem. p. 72; D. Heinsii, Poem. p. 170; Muller, Cat. v. portr.; Rogge, Bibl. v. Contrarem Gesshriften, bl. 3, 4; Muller, Bibl. v. Holl. Godgel Werken; Haag, La France Protest. T. IX, p. 412.