Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 18
(1874)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Mr. Lodewijk van Toulon]TOULON (Mr. Lodewijk van), den 17den Augustus 1767 uit een aanzienlijk geslacht te Gouda geboren, werd overeenkomstig zijnen stand opgevoed, bezocht de Latijnsche scholen zijner vaderstad en de hoogeschool te Utrecht. In 1785 werd hij doctor in de beide regten. De staatkundige gebeurtenissen van dien tijd noopten hem den finantieelen post, waarin hij, kort nadat hij de hoogeschool vaarwel gezegd had, geplaatst werd, te verlaten om in het stille landleven de onrust en woelingen dier dagen te ontvlieden en in de voortzetting zijner letteroefeningen verademing te zoeken. In 1796 trad hij wederom als werkzaam lid der maatschappij te voorschijn en was sedert onder de verschillende betrekkingen ten algemeene nutte bezigGa naar voetnoot1). Koning Lodewijk bovenal stelde zijne braafheid en bekwaamheden op hoogen prijs en ook onder de Fransche overheersching zag hij deze gehuldigd door zijne benoeming tot lid van het hof van CassatieGa naar voetnoot2). Na de omwenteling bood hij zijn vaderland op nieuw zijne diensten aan. De koning nam dit aanbod aan, en benoemde hem, en sedert meermalen, tot burgemeester van GoudaGa naar voetnoot3). | |
[pagina 202]
| |
Ook was hij verscheidene jaren lid van de tweede kamer der Staten-Generaal, en verwierf zich daarin, bijzonder ook door zijnen in de moeijelijke jaren van 1830 en 1831 gevoerde praesidiums grooten lof van wijsheid, gematigdheid en oprechte vaderlandsliefde. In 1830 werd hij staatsraad in buitengewonen dienst, en in het volgend jaar gouverneur der stad Utrecht. Hij was lid van het provinciaal Utrechtsch Genootschap, en der Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde, ridder, en later commandeur van de orde van den Nederlandschen Leeuw. Hij overleed in Januarij 1840 in den ouderdom van 72 jaren.
Zie Handel. der Jaarl. vergadering v.d. maats. der Ned. Letterk. te Leiden, 1840; Utrechtsche Volks-alm. 1841. |
|