Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 18
(1874)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 160]
| |
vordering van den vrede kon strekken, met Burgersdijck naar Brussel gezonden, om aldaar te handelen en tevens de afdoening der oude Brandenburgsche schuld, voor het hof van Mechelen te bevorderen. In beide opzigten slaagden zij gelukkig; omtrent het eerste erlangden zij de goedkeuring hunner meesters, aangaande het laatste ging van der Tocht naar Berlijn. Vervolgens werd hij met Van Vrijbergen naar Brussel gezonden ter beteugeling der Oost-Indische kaperijen. In 1672 was hij een dergenen, die op het vertrek van Pieter de Groot, als gevolmagtigde om met Lodewijk XIV te handelen, aandrong. Dit scheen echter geen invloed te hebben op de genegenheid van Willem III; niet alleen bleef hij in stadsbediening, maar zelf na de verandering van regering wordt hij onder de raden van Gouda vermeldt. In 1675 werd hij pensionaris (vroeger was hij secretaris) en overleed in 1686. Zijne afbeelding door Kobelt en Claessens naar Vaillant, vindt men bij van Wijn, Bijv. op Wagen., D. XIII, tegenover bl. 110.
Zie Aitzema, Sak. v. Staat en oorlog, D. VI, bl. 756; Wagenaar, V.H., D. XIII, bl. 312, 313; D. XIV, bl. 55; van Wijn, Bijv. op Wagenaar, D. XIII, bl. 110; D. XIV, bl. 49; Scheltema, Staatk. Nederl.; Nieuwenhuis; Verwoert; Kobus en de Rivecourt; Muller, Cat. v. portr. |
|