[Harman Timmerman]
TIMMERMAN (Harman), doopsgezinde, stond, op 't aandringen zijner geloofsgenooten, gereed, de vervolging voor een tijd lang te ontwijken, toen hij te Antwerpen, door een van 's Markgraven dienaars, van de doopsgezinden afgevallen, of die geveinsdelijke als verspieder onder hen had verkeerd, verraden, en met elf zijner geloofsgenooten in 1569 om den geloove te Antwerpen levendig verbrand werd. Men verhaalt, dat men hem de duimen in de gevangenis had afgesneden of in stukken gemarteld, om hem in het schrijven te beletten.
Hij schreef:
Een korte doch grondige en christelijke bekentenis des geloofs: van den eenwesigen God, Vader, Soon en Heylige Geest: en van de eeuwige Godheyd Christi des soons Gods: Alsoo ook van de Menschwerdige, sienlijkheid, lijden en sterven van den eeuwig en eeniggeboren Soon des levendigen Gods, onses Heeren en salighmaker Jesu Christi, hetwelke bij - Harman Timmerman, voor een antwoord op een brief aan hem gesonden, geschreven en tegengestelt is, bij van Bracht te vinden. Omtrent 8 jaren voor zijn dood had hij nog een gedrukt boeksken gericht aan Menno, wiens overlijden hij nog niet wist, en Dirk Philips, ‘den scheur en bangeest der onrekkelijken met zeer ernstige en schrijftmatige woorden en redenen tegengesproken.’
Zie v. Bracht, Bloedigh Tooneel, bl. 493; Brandt, Hist. d. Ref., D. I, bl. 501; Kobus en de Rivecourt.