| |
[Salomon van Til]
TIL (Salomon van), zoon van Johannes van Til, ouderling te Weesp, later predikant te Zuidschaarwouw en Broek op Langendijk, werd den 28sten December 1643 ter eerstgemelde plaats geboren, ontving het eerste onderwijs te Alkmaar, bezocht vervolgens de Utrechtsche hoogeschool, waar hij de lessen van J. Leusden en J.G. Graevius, vervolgens die van G. Voet, A. Essenius, en vooral die van F. Burman bijwoonde. Later vertrok hij naar Leiden om
| |
| |
Coccejus, Hoornbeek, Heydanus en Golius te hooren.
In 1666 tot proponent aangenomen, werd hij te Huisduinen, toen kerkelijk met de Helder vereenigd, in 1676 te Rijp, in 1682 te Medemblik beroepen. Hier bleef hij nog geen jaar, toen hij te Dordrecht zijne intree-rede hield, die in 1702 in 4o. werd uitgegeven. Hier werd hem in 1684 de leerstoel der gewijde geschiedenis en taalkunde aan de Illustre school aangeboden, welke waardigheid hij met eene redevoering de officio magistratus erga scholas, et gymnasia atque eos, qui studiorum, patrocinia pro viribus susceperunt (Amst. 1684 4o.) aanvaardde. Kort daarna begeerde hem de gemeente te Amsterdam tot leeraar, doch hij bedankte, waarop het stadsbestuur zijne inkomsten vermeerderde en hem tot Hoogleeraar in de godgeleerdheid benoemde. In die betrekking verwierf hij grooten roem en vormde hij vele mannen, die later vals lichten aan den kerkhemel vonkelden’ zoo als Neuspitser, Hermannus van de Wall, J.T. Schalburch, Schutte, Bebber, Janssenius, Leidekker. Negentien jaren bleef van Til ‘de eer der Dortsche kerk, de pilaar der Illustre school, de kroon der classis, die hem tot haren Quaestor had aangesteld,’ waarna hij tot hoogleeraar in de godgeleerdheid te Leiden beroepen werd en den 16den Juni 1702 zijn betrekking aanvaardde met een oratio, qua exitus Ecclesiae Reformatae ex Babylone Soirituali justificatur et a Schematis Crimine liberatur, en kort daarna die van akademieprediker met een sierlijke leerrede, die door den druk is gemeen gemaakt. Volgens eenparige getuigenissen zijner tijdgenooten behaalde hij als onderwijzer te Leiden geen minderen lof dan te Dordrecht. ‘'T stroomde van alle kanten, ook uit
afgelegene landen, naar Leiden om van Til te hooren leeraren, en hij was een verwonderinghe voor elk die hem hoorde.’ Hij gaf openlijke lessen over de Profetische Schriften des O.T. en bijzonder over het werk van Coccejus de Foedere en de predikkunde, ook ging hij voort met het schrijven en uitgeven van onderscheidene belangrijke godgeleerde en wijsgeerige schriften, die door ons vaderland, Duitschland en Engeland verspreid en gelezen werden. Hij was ongetwijfeld een der voortreffelijkste geleerden der 17den en 18den eeuw, en verdient volkomen den lof, hem door Wolff, Venema, Vitringa, d'Outrein, Wesselius, van den Honert, van de Wall, Kluit, Klinkhamer, Ypey en Dermout, en nog onlangs door Glasius gegeven.
Hij bezat eene hooge mate van scherpzinnigheid, niet minder vaardigheid en snelheid dan snedigheid van oordeel. Met onbegrijpelijke gemakkelijkheid werkte hij de gewigtig- | |
| |
ste voortbrengselen van zijn altijd vruchtbaren geest uit, en in een kort tijdsbestek zag men hem zijn vaderland niet alleen, maar een groot gedeelte van Europa met zijne schriften verrijken. Buitengemeen was zijne ervarenheid in de Grieksche en Hebreeuwsche talen, ook had hij het Chaldeeuwsch, Syrisch en Arabisch beoefend. In de geneeskunde had hij een leerstoel kunnen beklimmen. De wijsbegeerige stelsels van Descartes waren de zijne.
Zijne schriften doen hem kennen als een vlijtig beoefenaar der Logica, en zijn Syntagma Theologiae naturalis en Voorhof der Heidenen, waarin hij de stelsels van Spinosa en diens aanhangers poogde te wederleggen, der Metaphysica. De wis- en natuurkunde waren hem niet vreemd; buitengewoon bedreven was hij in de Geschied-, Oudheid-, Aardrijks- en Tijdrekenkunde. Hij onderscheidde zich als voorstander der Christelijke zedekunde, en uitlegger der H. Schrift. Bijna op al hare gedeelten schreef hij commentariën, doch vooral hield hij zich met de profetische boeken bezig. Zelfs beoefende hij de nederduitsche poëzy. Hij was de eerste, die de natuurlijke godgeleerdheid van de christelijke scheidde. Hij was, schoon een vrij gematigd, Coccejaan, en was Coccejus gevoelens (over de leer der verbonden) volkomen toegedaan. Meermalen trad hij in het strijdperk, doch toonde immer een wijze gematigdheid. Als prediker was hij gevierd. Zijne godsvrucht was ongeveinsd.
Hij stierf den 31sten October 1713, in den ouderdom van bijna 69 jaren en liet uit twee huwelijken twee dochters na. Meermalen is hij afgebeeld, ook versierd zijn portret de senaatzaal der Leidsche hoogeschool.
Behalve zijn akademisch proefschrift gaf hij in het licht:
Inleydinge tot de profetische schriften, waarin de algemeene pligt der christenen tot het ondersoecken der Prophetien, mitsgaders de nuttigheden desselfs tot de ware Godsaligheid wert getoont, het rechte gebruyk van de gaven des Geestes, daartoe geschonkken, aangewesen, de grondregelen voor een propheterend Christen opgestelt, de leere van de seven Perioden der kerke grondig bevestigt en de consideratien van de Classis van de Seven Wouden tegen dese stoffen, in haar genaamde waarschouwingen, zediglijk werden wederlegt en tegen de uytvlugten van Ds. Brink verdeedigt. Hier agter is bijgevoegt seeker oudt Geschrift, anno 1553 geschreven, Van de seven Tijden der H. kercke, door Johannes Saskerides van Warmenhuysen, in sijn leven Professor der H. Theologie en Hebreeusche sprake in de koninklijke academie van Koppenhagen, eerst in 8o., vervolgens in 4o. Alkmaar 1682. Dordrecht 1684, meermalen herdrukt, ook in 1699. In Duitschland Z. Budaei Isag., p. 1510. Niceron, Nachr., Th. XVII, p. 189.
| |
| |
Salems vrede in Liefde, Trouw en Waarheit behartigt. Waar in de vreede-weg tot beslissing der hedensdaagsche kerk-verschillen werd afgebakent, der Broederen eensgesintheyd in 't noodige vertoont, de weg om in 't overige tot een verstand te komen, bereyd, en de redenen tot voorzetting van soo heylsamen wit, met alle bewegingen werden aengebonden. Hier agter is nog aangelegt een Missive des Christelijken synode des Hartogdoms van Gulik aan de kerken-dienaaren der Geunieerde Nederlanden, te selven eynde gerigt, en het laatste uit het Lat. vertaalt in 8o., vervolgens in 4o. Dordrecht 1680, Tweede druck verbetert enz. Ald. 1687, 1688 (met de Inleydinge), Utrecht 1730. H. de Wall, Praef. p. 30, 31.
Verzameling van uitgeleezene Predikatien over uitgezochte plaatsen van het Oud en Nieuw Testament. Beneffens eene bondige ontleding van het Lied van Mozes. Leiden 1714. 4o. 1733 in 4o.
Homiliae Catecheticae et Festiales, ut et plurimae ad Infantiam ac Passionem Jesu Christi spectantes, nec non quae pertinent ad Decalogam. Traj, ad Rhen. 1714. 4o. Amst. 1731. 4o. Ultraj. 1742 4o. Ook in het Ned. Kerkel. redeneringen over den Catechismus. Utrecht 1725. 4o. Amst. 1731. 4o. Feest- en Kerkredenen. Haarlem 1715. 4o. Zie van Alphen, Prol. Oecon. Catech. Palat. § 41 Sign. f. 3. Col. 6, Koecher, Hist. d.H.C., bl. 329; Schotel, Gesch. v.d.H.C.; Noordbeek en Maurik, Naamr. den Godgel schrijvers. 2de dr., bl. 359 en Arrenberg die ook, van Til's Lijkrede op Willem III vermeldt.
Het voorhof der Heydenen voor alle ongeloovigen geopent, om dezelve aldaar, door een klare beschouwinge van de betoogde goddelijkheid van Moses wetsboeks, tot een eerbiediger ingang in 't Heyligdom van Gods wet toe te rusten. Dordr. 1694. 4o. - Vervolg op 't Voorhof der Heydenen enz. Ald. 1696 in 4o. 1714. 2 dr. 4o. 1741. 2 dr. 4o. Zie v.d. Wall, p. 41, 42. Paquot, Mém., p. 597; Boekz. v. Europa. 1695, bl. 236-247. 1697, bl. 153-164.
Eerste Werelds op- en ondergang na Moses oogmerk en beschrijving ontvout, betoogt en verdedigt, zijnde een grondige verhandelinge over de VIII eerste Hoofdstukken van Moses eerste Boek, waarin alles word ontleed, de text geopent en de ongeloovigen grieven opgelost. Dordr. 1698. 4o. Leiden, 1724. 8o. Zie Rabus, t.a.p. 1698, bl. 17. v.d. Wall, p. 42-43.
Methodus concionandi. Dordraci vidua Caspari et Theodori Goris. 16o. It. Juxta exemplar editum Dordraci, ex officina viduae etc. 1688. 16o. Methodus concionandi juxta praecepta artis hermeneuticae et oratoriae concinnata, quam in usum studiosae juventutis delineavit S.v.T. Franeq., 1712. 16o. - | |
| |
Methodus concionandi illustrata commentariis et exemplis. Quibus additae sunt quaedam auctoris Bibliothecae Theologicae et aliae dissertationes. Ultraj., 1717. 4o. Zie v.d. Wall, p. 36, 37. Paquot, l.c.J. Clarisse, Encyclop. Theol., p. 537, 545; Ypey, G.d.C.G.d. XVIII eeuw, D. VIII, bl. 616. Het 2de d. komt voor Cat. Heringa. mss. p. 36.
Digt-, Sang- en Speel-konst soo der ouden als bijzonder der Hebreen, door een nauwkeurig ondersoek der oudheyd, uyt sijn vorige duysterheyt wederom opgeheldert: dienende, om bij wege van voorlooper, den leser tot een beter verstand der goddelijke Psalmen en netter begrip van haar ware gebruyk, onder beyde de Testamenten, op te leyden. Met platen van A. Houbraken en een Register van woorden en zaken. Dordr., 1692 in 12o., 1706 4o., Amst., 1725. 4o., Rotterd. 1728. 4o., Leipzig, 1706. 4o. (Hgd.), ook in het Latijn. Z. Fabricii, Bibl. Antiq., p. 24. G. Cuperus, ad A. Magliabechi, (Epist. ad A.M. T. I, p. 28); v.d. Wall, p. 38, 39; Schutte, Ontl. v.h. boek der Psalmen, bl. 7, 13, 15; Muller, Magas. Encycl., Juin 1811. p. 344.
Het eerste boek der Psalmen, begrijpende XLI snaarliederen des konings en Prophete Davids, in haar Goddelijke wijsheid ontvouwt en derzelver waar gebruik ten korsten aangewezen - waarbij alhier gevoegt is hetzelve boek op nieuw, behoudens den trant van Dathenus, berijmd door Nikolaas van der Meer, Bedienaar des Goddelijken woords in de gemeente J.C. tot Wezel. Dordr., 1693. 4o. - Het tweede boek, beginnende met Psalm XLII en eindigende met Psalm LXXII. Ald. 1696. 4o. - Het derde boek, beginnende met Psalm LXXIII en eindigende met Psalm LXXXIX. Ald. 1699. 4o. - Het vierde boek, beginnende met Psalm LXXXX. Leyden, 1708. 4o.
Het boek der Psalmen des konings en Prophete Davids, in haar goddelijke wijsheit ontvouwt en derzelver waar gebruik ten korsten aangewezen, waar agter bijgevoegt is het zelve Boek, op het nieuw (behoudens den trant van Dathenus) berijmt, het eerste boek door Nikolaas van der Meer, Predikant te Zutphen, de overige door Mattheus Gargon, predikant te Vlissingen, Utrecht, 1724. V Dl. 4o. Vertaald in het Hoogd. Frankf., 1691. 4o. Leipzig, 1707. 4o. Zie van de Wall, bl. 39, 40; Boekz. v. Europa, D. IV, bl. 337-347, D. XII, bl. 202-312; Ypey, Kerkel. Gesch. der XVIII eeuw, D. VIII, bl. 404.
Phosphorus Propheticus seu Mosis et Habakuki vaticinia, novo ad istius Canticum et hujus librum propheticum commentario illustrata et cum justâ rerum historiâ accuratius collatâ. Hisce accedit Dissertatio paradoxa Historico-chrono- | |
| |
logica de anno, mense et die nati J.C. L.B., 1700. 4o. Met 2 platen. Ook in S.v. Til, Operum Analyticorum volumen praecipuum, sive commentarius ad Mosis, Habakuki et Malachiae vaticinia. L.B., 2 vol. 4o en in Commentaria Analytica, absolutissima nova, in varios libros Propheticos, Dissertationes Philologico-Theologicae et Acta Apostolorum ad Annales revocata, cum Indicibus variis. L.B. et Hagae Comet.
Malachias illustratus, seu novo commentario analytico et exegetico, ad planiorem sensus evolutionem, elucidatus et juxta historiae cum vaticiniis collatione assertus. - Cui accedit Dissertatio singularis Geographico-Theologica de sita Paradysi Terrestris. L.B., 1701. Ook in de verzamelingen boven vermeld. Zie Acta Lipsiens. 1702. H. Venema, Comment. ad librum Elenctico-Prophet. Malachiae. Leov., 1759. 4o. passim.
A. Junii operum Analytico-Practicorum tomus singularis. Dordraei, 1688. 4o.
Christophori Wittichii annotationes ad Renati Descartis Meditationes. Dordr., 1688. 4o.
Stephani Le Moyne, Dissert. Philol. ad locum Jeremiae XXIII: VI de Jehovuh Justitia nostra. Dordraci, 1700. 8o. Zie Knibbe, Animadr. ad Orat. Sacr.
Jacobi Lydii, Syntagma de re militari. Dordraci. 4o.
Thomas Taylor, Christus geopenbaert in de voornaemste voorbeelden en schaduwen des Ouden Testaments. Amst., 1703.
Joh. Godefridi Bachmanni Theologia naturalis. L.B., 1712. 12. Ook in het Nederd. Sal. v. Til en Bachman, Natuurlijke godgeleertheid. Amst., 1724. 4o.
Theblogiae utriusque compendium, cum Naturalis tum Revelatae, una cum appendice de origine controversiarum nostri temporis et necessariis indicibus: quae in usum Collegiorum privatorum typis excudi concessit et curavit. S.v. Til. L.B., 1704. In 't Nederd. Aangeboorene en geopenbaarde godgeleerdheid. Dordr., 1712. 4o.
Antidotum viperinis morsibus D.J. oppositum, quod, ad pacem et concordiam in Ecclesia Belgicâ, illustrium ordinum edicto, feliciter in eam introductam integre conservandum, hominisque scismatici iniqua consitia in tempore dispellenda, in publicum edit author provocatus, Sal. vi Til. L.B., 1707. 4o.
(Wederlegging van P. de Joncourt). In 't Holl. Teyengift tegen de Addersteken van P. de Joncourt, vertaalt en verdedigt met de ernstige aanspraak enz., door J. Janssonius, predikant te Moordrecht. Utrecht, 1708 in 4o.
Ernstige aanspraak aan Mr. Pieter de Joncourt over zijn Klagt-brief. Utrecht in 4o. Leiden, 1728. 4o.
| |
| |
Exercitatio Theologica-Chronologica de Joannis Baptistae incarnatione Unica. L.B., 1716. 4o. - Na zijn dood Commentarius literalis de Tabernaculo Mosis ad Exod. XXV-XXX et Zoologia Sacra. Dordraci, 1714. 4o.
Dissertationes Philologico-Theoreticae et Acta Apostolorum ad Annales revocata. L.B., 1714, 1719. 4o. Zie Bibl. Brem. Cl. II, p. 177. Cl. III, p. 1094.
Sendbrief van Paulus aan de Romeinen en Philippensen, vert. door Jac. Adr. Folkers. 1721. 4o. Zie Bibl. Brem. Cl. V, p. 520. Cl. VII, p. 713.
Het Hooglied van Salomo, kortelijk verklaard door den Hooggel. en Eerw. Heer Nicolaas Lydius, in zijn leven predikant te Franeker, in rijm nagevolgt en nader opgeheldert met eenige aanteekeningen vermeerdert door Johannes d'Outrein. Tweede druk, aanmerkelijk vermeerderd, en onder anderen ook door een opstel over het Hooglied, door den vermaarden S.v. Til. Amst., 1719. 8o. Zie Bibl. Brem. Cl. II, p. 890.
Operum Analyticorum volumen praecipuum. - Opas Analyticum comprehendens introductionem in Sacram scripturam ad Johannis Heideggeri Enchiridion Biblicum concinnatum. Traj. ad Rhen., 1720. 2 vol. in 4o.
Ed. Secunda correctior. Basil, 1722. 2 vol. 4o. Zie Bibl. Brem. Cl. III, p. 1096. Cl. IV, p. 152. Cl. V, p. 535. Cl. VI, p. 336; Rosemuller, Handb., S. 162; Meijer, p. 407.
Comment. op de brieven van Paulus aan de Romeinen en Philipp. Haarl., 1721. 4o. Amst., 1730. 4o. Rotterd., H. Maronier. 4o. Zie Bibl. Brem. Cl. V, p. 520.
Theologia Paracletica et variae conciones Propheticae, Emblematicae, Dogmaticae. Traj. ad Rhen., 1724. Plichtvermanende Godgeleerdheid, vertaald door D. Smout. Utrecht, 1725-1726. 2 vol. 4o. Leiden en Amst., 1726. Ook in 't Fr. vertaald.
Collectio Fragmentorum Homeliarum Calecteticarum, quae in prima editione desiderantur. Traj. ad Rhen., 1725. 4o.
Ondersoek des Geloofs in vraegen voorgesteld en met antwoorden ontvouwt, door A. te Gilde. Dordrecht, 1726. 12o.
Commentarius in Pauli Epistolas, primam ad Corinthios, ad Ephesios, ad Philippenses ad Colossenses. Amst., 1726. 4o.
Verklaringe van den eersten brief van Paulus aan die van Corinthen, met een voorbericht van Joh. Creyghton. Amst., 1731. 4o.
Over den uytgang der Hervormde kerk uyt het geestelijk Babel. Dordrecht. 12o.
Zielen-raad in tijd van druk. Dordrecht. 4o.
Commentaria Analytira absolutissime nova in varios libros propheticos cet. L.B. et Hagae Comit., Lypsiae et Francof. ad Moenum, 1744. 3 vol. 4o.
| |
| |
Verg. v.d. Wall, l.c. p. 45, die nog andere onuitgegeven werken van van Til opgeeft. Hij maakte Alb. Schultens (1716) met eenige Arabische handschriften bekend. Dat hij de poëzij ook beoefende, blijkt uit zijn gedichten, die voor zijne werken voorkomen. Ook worden er onder de Lat. en Neerd. keurdichten aangetroffen. Rott., 1710, bl. 227, 228, 233-238. Op Cat. Joh. A. Nurke, 14 Maart 1757, p. 120, MS. fol., n. 592, p. 7, n. 108, komt een MS. voor, getiteld: Journal gehouden op 's Lands schip den Dolfijn, door S.v. Til en op Cat. J. Dagevos, Dictata in Paulum ad Corinth. et Ephesios. 4o.
Zie de Voorredens zijner werken; Paquot, Mém. pour servir à l'Hist. Litt. des Pays-Bas, T. XVIII, p. 151-179 (ed. in 8o.), T. III, p. 594 (ed. in fol.); Soermans, Kerk. Reg., bl. 29, 44; Saxe, Onom., P. V, p. 301; Herm. van de Wall, Vita Sal. v. Til in de Praef. voor S.v. Til's Commentarius de Tabernaculo Mosis, Amst. 1714. 4o; Nachricht von dem Leben und Schriften Sal. van Til, aus dem vorhergehenden gezogen, im Neuen Büchersaal XLVI, Oeffir, p. 706-721; Franck, Catal. Bibl. Bunav., T. I, VI, p. 1633; Kok. V. Woordenb., D. XXVIII, bl. 237-246; Groot Algemeen Woordenboek van Hoogstraten o.h.w.; Ypey en Dermunt, Gesch. d. Ned. Herv. kerk, D. III, bl. 358-460; M. Siegenbeek, Geschied. der Leidsche Hoogeschool, D. II, bl. 165, 166; Pars, Katw. Oudh., bl. 280; G.W. Meijer, Gesch. d. Schrifterpl., Th. III, S. 446; Th. IV, S. 13, 407, 435; Rosemuller, Handb., S. 102; Clarisse, Encycl.; Biogr. Univ.; Acta Lipsiensia; Bibl. Bremen; Te Water, Narrat. de Reb., Acad. L.B. Sec. XVIII, p. 199, 200; van Einem, Kerk. Gesch., D. III, St. 2, bl 489, 490; Stollé, ad Hermannum, p.
431; Niceron, Nachr., Th. XVII, S. 185; Glasius, Godgel. Nederl.; Schotel, Kerk. Dordr., D. II; D. v. Hoogstraten, Gedicht., bl. 221; Ypey, Gesch. d.C.K. in de 18de eeuw, D. VIII, bl. 615; Arrenberg, bl. 426, 427; Noordbeek en Maurik, Naamrol; Abcoude; Verwoert; Kobus en de Rivecourt; Muller, Cat. v. portr. |
|