o.a. Suffridus Petri onder zijne leerlingen telde. Vervolgens werd hij hoogleeraar in de grieksche en latijnsche talen te Douay, maar legde, op verlangen zijner vrouw, eene Friesin, die naar haar vaderland verlangde, zijn post neder en vertrok naar Franeker, waar hij eenigen tijd de burgemeesterlijke waardigheid bekleedde. Tegelijker tijd dat (volgens sommigen) de stad Delft hem tot haren geneesheer begeerde, boden curatoren der Leidsche hoogeschool hem, in 1575, den leerstoel in de grieksche taal aan. Hij aanvaardde die betrekking, en was de eerste die aldaar met de waardigheid van rector magnificus werd bekleed.
In 1585 verwisselde hij deze standplaats met Franeker, waar hij dezelfde taal onderwees, doch hij overleed reeds in het volgende jaar in meer dan 72jarigen leeftijd. Lollius Adama hield een lijkrede op hem. Ook werd zijn lof vermeld in een latijnsch gedicht, dat zijn broeder Dominicus Tiara en zijn vriend Joh. Arcerius Theodoretus op een plaat aan een der kolommen der St. Maartenskerk in gulde letters hebben laten schrijven. Hij is tweemaal gehuwd geweest. Zijne tweede vrouw was Aef Barents of Baerts, die nog in 1575 leefde. Hij liet drie kinderen, onder voogdij van Arcerius, na. Groote lof hebben hem zijne tijdgenooten als geleerde toegezwaaid. Volgens Suffridus Petri, Valerius Andreas en anderen vertaalde hij de Sophista van Plato (Lov., 1533. 8o.) en de Medea van Euripides (Ultraj., 1543. 8o.) in het latijn.
Voorts bezitten wij van hem:
Pythagorae, Theognidis et Phocylidis Gnomae; cum vers. editore Joh. Arcerio. Franeq., 1589. 8o.
Poëmation de Nobilitate et Disciplina Militari veterum Frisiorum. Franeq., 1597. 8o. Ook te vinden bij Gruterus, T. IV Del. p. 372-379. Ook liet hij een Paraphrasis in Aphorismos Hippocratis en aanteekeningen op Homerus, Hippocrates, Plato in MSS. na. Men vindt zijn portret in de Alma Acad. en bij Meursius.
Onder de gedichten van J. Dousa vindt men Petreji Tiarae Epigrammata quaedam ex libro septimo Anthologiae. Hij noemt hem Valderichemus. Anderen heeft men in Del. Poët. Belg.
Zie Suffr. Petri, de script. Frisiae Dec. XIII c. VII; Val. Andreas, Bibl. Belg., i.v.; Foppens, Bibl. Belg., T. II, p. 947; Syst. Epp. S.A. Gabbemae, p. 189 seq.; J. Meursii, Ath. Bat., p. 48; Winsemii, Chron., p. 859; Schotani, Descript. Trisiae, p. 182; L. Adama, Orat. funeb. in Obit. H. Schotani, p. 2; Paneg. Nic. Blanaardi, p. 79; Voetii, Polit. Eccles., T. I, p. 754; Vriemoet, Ath. Fris., p. 43 seqq.; J. Dousae, Poëm., p. 72, 108, 168 seqq. 475 (1609); M. Adama, de Vita Philos., p. 340; Franc. Sweertii, Ath. Belg., p. 597; Saxe, Onom. Lit., p. III, p. 165; Hoeufft, Parn. Lat. Belg., p. 30, 31; Coupé, Soirées Litter., T. XV, p. 210; Peerlkamp, de Poëtis Lat., p. 148; Kist en Royaards, Kerk. Arch., 2e Ser., D.