Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 18
(1874)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 88]
| |
maakte zich vooral onsterfelijk door de stichting eener maatschappij tot bevordering van godgeleerde, natuur- en letterkundige wetenschappen. Hij legateerde daartoe zeer aanzienlijke bezittingen. Zes door hem benoemde bestuurders over denalatenschap moesten twee genootschappen oprigten, dat elk uit 6, door hem aangestelde, geleerde leden zou bestaan. Aan zijn voormalig woonhuis, later bekend onder den naam van Fondatiehuis, werd jaarlijks door een dezer genootschappen eene vraag uitgeschreven en aan den besten beantwoorder een gouden eerepenning ter hand gesteld, ter waarde van f 400. Men heeft bij deze stichting later een kostbaar museum gevoegd, waarin een schat van boeken, natuurkundige voorwerpen, instrumenten, penningen, teekeningen, schilderijen enz. bewaard wordt, alsmede een Laboratorium met den noodigen toestel tot natuur- en scheikundige proefnemingen, terwijl er eindelijk ook nog een hofje toebehoort, voor 24 oude vrouwen. Hij overleed d. 8 April 1778.
Zie Verh. v. Teylers Tweede genoots. Voorr.; Poggendorff, Geschichte d. exacte Wissens., Th. II, S. 1087; Nieuwenhuis; Kobus en de Rivecourt; Verwoert; Immerzeel; Kramm. |
|