meinen. Volgens Bouman bleef hij te Nijmegen, tot dat de inval der Franschen hem bewoog om naar zijn vaderstad de wijk te nemen. Welke waardigheid hij later te Arnhem bekleed heeft, vind ik niet vermeld. Hij was een uitstekend taal- en wiskundige ook beoefende hij de latijnsche dichtkunst. Hij was de schoonvader van Joh. Fredericus Gronovius.
Hij gaf in het licht:
Elegia in obitum inclyti sui doctoris et celeberrimi Mathematici, Francisci Scoteni, emendatissimi et diligentissimi, in Matheseos, in alma Batavorum Academia defuncti 4 cal. Jun. 1660, achter Jamblichi Arithmetica, Introductio.
Dissertatio Historica de igne. Steinfurti 1664. 4o.
Jamblichi Chalcidensis in Nicomachi Geraseni Arithmeticam. Arnhemiae 1668. 4o.
Fragmentum Stephani de Urbibus. Amst. 1669. 4o.
Agathemeris Compendiariae Expositionis Geographiae Libri II. Graecè cum interpretatione latina et adnotationibus. Amst. 1671. 8o.
Sext. Julii Frontini Stratagematum. Libri II. Lugd. et Amst. 1675 in 12o.
Zie Konigii, Bibl. Vet. et Nov.; Baillet, Jugements. T. II, p. 270, No. 591; Crenii Animadv. Phil. S. VII, § IV, p. 26-30, 201; Saxe, Onom. T. V, p. 75, 80, Anal. 595; Roukens, Orat. de Acad. Neom. p. 20, 23; Comp. Get. Lexic. p. 2245; Bouman, Gesch. d. Geldersche school. D. I, bl. 264, 265; Kobus en de Rivecourt; Jöcher.