[J.A. Tellegen]
TELLEGEN (J.A.), geboren den 25sten Januarij 1771 te Groenlo, waar zijn vader geneesheer was, trad in 1758 als kadet in dienst bij het regiment Infanterie van den graaf van Dam, werd in 1792 tot 2en luitenant bevorderd, en woonde in het volgende jaar de blokkade van de vestingen Geertruidenberg en Maubeuge bij. Hij was in 1794 bij de belegering van Landrecij, en werd in dat jaar. na de inneming van Grave krijgsgevangen; in 1799 tot 1sten luitenant bevorderd, was hij in Noord-Holland bij de troepen, bestemd om eene landing in Engeland te doen; trok vervolgens in 1805 met het leger naar Oostenrijk, woonde den slag van Diernstan bij, was bij de inneming van Weenen; het volgende jaar was hij tegenwoordig bij de inneming van Hamelen en bleef tot in 1808 bij het leger in Noord-Duitschland; in 1809 tegenwoordig bij de landing in Zeeland, ging hij in 1811 als kapitein bij het 125ste regiment met het groote leger naar Rusland, en werd door Napoleon in 1812 voor het front van zijn regiment tot luitenant-kolonel bevorderd; woonde de onderscheidene gevechten bij, onder anderen den slag bij Polotz en werd bij die gelegenheid benoemd tot ridder van het legioen van eer; bij den terugtogt werd hij aan de Berezina doodelijk gewond. Na den val van Napoleon verzocht hij in 1814 zijn ontslag uit den Franschen dienst, en benoemde koning Willem I hem tot kommandant van het 10e batallon nationale militie. In 1821 tot plaatselijke kommandant van 's Gravenhage aangesteld, werd hij in 1827 tot kolonel bevorderd, en bleef hij aldaar totdat hij in 1835 met den verhoogden rang van generaal-majoor tot kommandant der vesting Deventer benoemd, alwaar hij in 1839, bij de algemeene reductie van het leger op pensioen werd gesteld, waarna hij in 1840 zich met der woon te Delft vestigde, waar hij in Februarij 1855 overleed.
Zie Handelsblad van 21 Febr. 1855.