Raadhuis van Haarlem van 44 stukken, op hunne terugreis van Hull, vanwaar zij met een twintigtal koopvaarders herwaarts wederkeerden, in den avond van den 18den Mei drie vijandelijke. koningsschepen, waarvan het een met 56, het tweede met 52 en het derde met 36 stukken gewapend was, en aangevoerd werden door den ridder de St. Pol. Ten einde de koopvaarders in veiligheid te brengen, en, zoo mogelijk, een te ongelijk gevecht te ontwijken, vervolgden de beide scheepsbevelhebbers hunnen togt gedurende den nacht met kracht van zeilen, zoodat zij zich des morgens, ter hoogte van Kijkduin bevonden. Dan nu zette de vijand hen zoo digt achterna, dat er niets anders overschoot, dan of de hun toebetrouwde koopvaarders tot een prooi over te laten, of het hoofd zeewaarts te wenden en de Franschen slag te leveren. Tot dit laatste besloten Sels en Teenghs. Welhaast geraakten zij in gevecht, waarbij zij beiden toonden, dat het hun geenszins aan moed ontbrak. Doch het leed niet lang of het ongeluk trof den kapitein Sels, nadat hij den ridder St. Pol, die hem aan boord legde, mannelijk had afgeslagen, dat zijn fokkemast en boegspriet afgeschoten werden, waardoor hij gansch weerloos en genoodzaakt werd het anker te doen vallen. Inmiddels duurde het gevecht tusschen het tweede vijandelijke schip en den commandeur Teenghs voort. Driemaal legde dat schip den Nederlandschen bevelhebber aan boord, doch driemaal sloeg deze, die voor drie jaren op de kusten van Portugal, onder den commandeur Roemer, mannelijk had gestreden, hem met dapperheid af. Door dit hevig gevecht waren de beide schepen nagenoeg magteloos geworden, daar alles zoodanig aan stukken was geschoten, dat geen hunner zeil kon voeren en een gedeelte van het geschut onbruikbaar was geworden.
Het zou echter Teenghs vermoedelijk gelukt zijn, zich van den Franschman meester te maken, zoo hij zulks, wegens de nabijheid der beide andere, niet onraadzaamheid geoordeeld te beproeven. Bij de beschadigheid van zijn schip en de groote overmagt zijner tegenstanders, begreep hij teregt, dat hem niets overig bleef dan te wijken. In dit hardnekkig gevecht, dat meer dan drie uren duurde, had hij meer dan 7 dooden en 31 gekwetsten.
Zie J.C. de Jonge, Neerl. Zeew., D. IV. bl. 266, 401.