Appendix.
[Bernardus Schotanus à Sterringa]
SCHOTANUS à STERRINGA (Bernardus), de tweede zoon van Chr. Schotanus, hoogleeraar te Franeker, werd daar in 1639 geboren en tot de studiën opgeleid. Nadat zijn vader in 1658 de groote kronyk van Friesland had uitgegeven, was dezen ook het bewerken opgedragen van eene Beschrijving der provincie, welke, op verlangen der staten, vergezeld moest gaan van kaarten en plattegronden der grietenijen en der steden, waartoe zij twee landmeters benoemd hadden, om het gansche landschap op te meten en in kaart te brengen. Doch naar het oordeel van den zoon des schrijvers, die nog maar student was in de wis- en geneeskunde, waren die kaarten zoo gebrekkig uitgevallen, dat dit de staten aangetoond en hij belast werd hun werk te verbeteren, waarom hij de gansche provincie op nieuw heeft nagemeten. Dit werd dan ook op alle kaarten vermeld die, na in het koper gegraveerd te zijn, in 1664 in de vermelde Beschrijving van Friesland het licht zagen en waarbij de jonge Schotanus, door zijn vader in de geschiedenis onderwezen, een uitmuntende kaart van Oud-Friesland ontwierp, welke boven de slechte kaarten van Alting nog waarde heeft. Het was er echter verre af, dat dit onoverkomen kaartwerk Schotanus voldaan zou hebben. Nadat hij eene reis had gemaakt door Frankrijk en Spanje, waarop hij te Lyon tot med. doctor werd gepromoveerd, zette hij zich te Leeuwarden als geneesheer neder, en stelde nu in 1682 aan de staten voor, om de geheele provincie op nieuw op te meten en van de 30 grietenijen grootere en naauwkeurige kaarten te vervaardigen. Met vorstelijke vrijgevigheid keurden zij zijn plan goed, en stelden hem in staat om gedurende 16 jaren daaraan alle zorg te besteden en door de beste graveurs in het koper te laten snijden. In 1698 verscheen die Friesche Atlas, in 35 groot folio
kaarten en platen in het licht, tot grooten roem van den bewerker en ook van de staten, die aan deze onderneming f 26.000 te kost legden, waarvoor zij slechts 125 exx. ontvingen. Vier jaren later vereerden zij dr. Schotanus met de benoeming tot landschaps medicus, waarvan hij niet lang genot had, dewijl