Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 17. Tweede stuk

[Dirk van Swieten]

SWIETEN (Dirk van) gesproten uit een adelijk geslacht in Holland, dat zoowel in het leger als in de raadzaal zich heeft onderscheidde, en aldus genoemd werd naar het kasteel van Swieten¹⁾, leefde ten tijde van Willem IV, graaf van Holland en vergezelde dezen op zijn tocht naar Friesland, waar hij, nevens den graaf in het gevecht bij Stavoren sneuvelde.

Zie de Genealogie in de Bat. illustr., bl. 1112-15; 1272, 1273; v. Mieris, Beschrijv. v. Leyd., D. II, bl. 619; W. van Gouthoeven, Oude Holl. Kronyk; J.W. Te Water, Hist. v.h. verb. en smeeks. d. edelen; Kok.

1) In het hoogheemraadschap van Rhijnland, aan den Hoogen Rijndijk, in de heerlijkheid van Soeterwoude, niet verre van Leiderdorp. Adriaan van Swieten heer van Swieten, beschreven in de ridderschap en de edelen van Holland, verkocht het aan Hugo Cuyck van Neyerop, die het weder verkocht aan Cornelis Bicker van Amsterdam, wiens kleinzoon mr. Gerard Bicker, bijgenaamd van Swieten, heer van Swieten, baanderheer van de baronnie en hooge heerlijkheid Kessel, heer van Heikoop en Boeikoop, raad der stad Amsterdam, het huis te Swieten, in 1716 van zijn grootvader geërfd hebbende, prachtig naar den toenmaligen stijl deed herbouwen, doch behield de 4 zware hoektorens en ruimen overwelfden kelder. Het gebouw is in 1794 tot dengrond toe gesloopt.