[Bernardus Henricus Suerman]
SUERMAN (Bernardus Henricus), zoon van Herman Suerman en Agnes Mourus, vader van den vorige, werd den 4 October 1783 te Haarlem geboren. Nog geen 12 jaren oud verloor hij zijne ouders. Tot de heelkunde opgeleid, zag men hem, bij de landing van het Engelsch-Russische leger, in N. Holland, als vrijwilliger werkzaam in de hospitalen die tijdelijk te Haarlem opgerigt waren. Later studeerde hij onder Matthias van Geuns in de geneeskunde aan de hoogeschool te Utrecht en verkreeg na verdediging eener Diss. de Arsenici in corpus hum. effectibus ejusque usu, hodie celebrato, praes. ad carcinomatis curationem (Traj. ad Rhen. 1809 4o.), den doctoralen graad. Curatoren der Harderwijksche hoogeschool benoemde hem tot opvolger van van Maanen. Den 19 Junij 1810 hield hij zijne intrêerede met eene Or. inauguralis de iis, quae cum veteres tum recentiores, impr. Batavi et Germani de vitae corporiae principio philosophati sunt (Hard. 1810 4o). Na de vernietiging der akademie werd de hoogleeraar, buiten zijne voorkennis, tot vrederegter te Apeldoorn en tevens tot geneesheer van dat ambt benoemd, doch hij wilde de stad niet verlaten en bleef te Harderwijk en op de Veluwe de heelkunst uitoefenen. In 1816 vertrok hij als hoogleeraar in de geneeskunde naar Utrecht, waar hij zijne betrekking aanvaardde met eene Or. de Magnetismo, qui vocatur animali, veteribus omnino incognito, nostra demum aetate invento, si bene adhibeatur, novum fortasse Physiologis lumen et salutare Medicis remedium aliquando allaturo. Voorts vindt men in Acad. Ultraj. etc. a. 1826-1827, zijn Or. rect. de animi
fortitudine, virtute medicis propria, maxime illa in epidemiis conspicua. Achter dezelve komt een belangrijk verslag voor omtrent de edelmoedige hulpvaardigheid door de kweekelingen der Utrechtsche faculteit betoond, toen Groningen, t.j. 1826, van eenige langdurige epidemische ziekte bezocht was. Overigens heeft hij nimmer zijn naam onder anderen door hem uitgegevene geschriften geplaatst. Eene uitzondering maakte hij met de Raadgevingen aan zijne medeburgers bij het naderen der cholera, waarvan acht uitgaven het licht zagen. Hij huwde Guillelmine Gilette Susanna du Houx de Cramant, dochter van den predikant bij de Waalsche gemeente te Haarlem, die hem 3 kinderen schonk. Hij overleed den 11 Febr. 1862.
Zie Heringa, de auditorio, p. 20, 159, 192; Bouman, Or. de Institut. acad. Traiect. ad Rhen. 1845, p. 15; Annal. Acad. Ultraj. 1862; Gesch. d. Geld. Hooges., D. II. bl. 556; 628, 681; Kobus en de Rivecourt; Holtrop, l.c.