[Wilhelmus Suderman]
SUDERMAN (Wilhelmus), te Rotterdam geboren, proponent bij de remonstr. broederschap, beroepen te Tiel (1730), Zevenhoven (1732), Delft (1735), Haarlem (1739) en Rotterdam (1748), waar hij den 30 November 1750 overleed.
Hij schreef:
Predikatie over Psalm CXXIX:1-4 ter gelegenheit van de honderdste verjaring der teekening van den vrede met Spanje uitgesproken den 8 Januarij 1748 in de remonstrantsche gemeente te Haarlem. Haarlem 1748 4o.
Predikatiën over verscheiden gewigtige texten der H. Bladeren. Rotterdam 1752 8o. Met voorb. van Abraham Suderman.
Hij leverde eenige vertoogen in den Hollandschen Spectator van van Effen onder de letter X. Hij behandelde nu en dan ook de Latijnsche en Nederduitsche lier, blijkens een gedicht Diogenes getiteld, zijnde eene Latijnsche uitbreiding der bekende anecdote van dien Cynischen wijsgeer die bij vollen dag te Athene op de markt verscheen en zeide menschen te zoeken.
Zie Tideman, Rem. Broeders., bl. 55, 68, 106, 236, 291, 372; Rogge, Rem. Geschrift, bl. 208, van der Aa, N.B.A.C. Woordenb.; Siegenbeek, Bekn. Gesch. d.N.L., bl. 255; Arrenberg, bl. 497.