tot tijd eenige losse verzen in het licht als:
Lierzang aan Melpomene. Harl. 1769.
Op den roemvruchtigen zeeslag tegen de Engelschen, den 5 van Oogstmaand 1781. Amst. en Harl. 1781.
Aan God. Dichtstuk op den bededag in Febr. 1782. Amst. en Harl. 1782 4o.
Lofzang aan de maatschappij te Amsterdam ter bevordering der Zeevaart. Amst. 1785 4o.
Vredezang bij den aanvang der XIX eeuw. Harl. 1801 4o.
Op den algemeenen vrede. Harl. 1802 4o.
Nagelaten Gedichten, Tooneelpoëzy. Leeuw. en Harl. 1835. - Mengelpoêzy. Ald. 1837 2 dn.
Ook houdt men hem voor den schrijver van Het leven van Michiel Adriaansz. de Ruiter (naar G. Brandt). Amst. en Harl. 1776 8o, als elfde deel gevoegd bij de 10 dn. Levensbeschr. v. meest Nederl. mannen en vrouwen. Nog schrijft men hem het vervolg toe van Wagenaar's Amsterdam, in zijn opkomst, aanwas en geschiedenissen. Amst. 1760-1767 3 dn. fol. of 13 dn. 8o. Vervolg 1788-94 1 d. fol. of dl. 14-23 8o. Anderen noemen een Amsterdammer den schrijver er van. Ook heeft hij aan Friesland D. XIII-XVI van den Tegenw. staat van Vereenigde Nederl. gearbeid.
Naamloos gaf hij:
Vier zamenspraken tusschen Oom en Neef nopens de aanmerkingen van M. Corver op het Leven van Jan Punt in de Levens van ber. Ned. mannen en vrouwen. Amst. en Harl. 1786 8o.
Na de revolutie van 1795 werd Stijl lid der nationale vergadering en voorzitter der commissie tot het ontwerpen der staatsregeling, die door hem in die hoedanigheid der vergadering den 10 November 1796 werd aangeboden. Hij behoorde tot de zoogenaamde Foederalisten of gematigde voorstanders eener bondgenootschappelijke regeering. Hierdoor geraakte hij bij de heethoofden in ongunst en keerde in September 1797 uit 's Hage naar zijne geboortestad terug. Hij overleed den 24 Mei 1804 ongehuwd.
In 1860 is in het portaal van het raadhuis te Harlingen opgerigt eene marmeren buste van Stijl, vervaardigd door Royer, geschonken als legaat door dr. J. van der Plaats te Leeuwarden, en 29 Dec. plegtig ingewijd met eene rede door dr. J.G. Ottema, toen met afbeelding en portret in 8o uitgegeven, waaraan belangrijke bijlagen zijn toegevoegd.
Zie Alg. Konst- en Letterb. voor 1804, no. 38; Bauer, Levens van gedenkw. Mannen en Vrouwen, D. II. bl. 295; J. Scheltema, Geschied. en Letterk. Mengelw., D. I. bl. 162; Witsen Geysbeek, B.A.C. Wb., D. V. bl. 365; Siegenbeek, Gesch. d. Ned. letterk., bl. 272, 273, 287, 288. 292; van Kampen, Bekn. gesch. der Ned. letter. en wetens., D. II. bl. 159, 174, 219; J. de Vries, Proeve eener Gesch. d. Ned. dichtk., D. II. bl. 405; Jonckbloet, Gsechied.