[Johan van Strijen]
STRIJEN (Johan van), een Zeeuw, geen Dortenaar, zooals Valerius Andreas beweert. Hij was meester in de vrije kunsten en licentiaat in de godgeleerdheid. Arnoldus Havensius getuigde van hem ‘dat hij een zeer treffelijk man was, een deftig verstand had en van een uitstekende geleerdheid was’. En Guicciardijn noemt hem ‘een geleerd en eerwaardig kerkvoogd’. Hij was eerst pastoor te Koukerke in Zeeland, vervolgens werd hij, toen Nicolaas de Castro in krachten begon af te nemen, door de abdij en het kapittel tot diens algemeenen vicaris aangesteld, en toen daarop de stoel een korten tijd had opengestaan, benoemde hem Philips II tot diens opvolger en werd hij in Augustus 1581 te Namen gemijterd. Nadat Middelburg tot de zijde van Willem I was overgegaan, ging hij naar Keulen, vervolgens naar Roermond bij bisschop Lindanus. Eindelijk werd hem het bestuur van het nieuw gestichte koningscollegie te Leuven opgedragen, welke bediening hij tot zijn dood toe waarnam. Hij overleed in die stad den 8 Julij 1594 en werd aldaar in St. Quintijns kerk begraven. Op de koperen plaat van zijnen zark zijn zijne wapenen en een grafschrift.
Zie De la Rue, Geletterd Zeeland, bl. 335; Valerius Andreas, L. Guicciardyn, Descriptio Belg., p. 220; Boxhorn, Chron. v. Zeel., D. I. bl. 155; Oudh. en gestigt. v. Zeel., bl. 39-41.