zóó was hij na de volbragte staatshervorming. Hij behoorde vóór 1848 tot die kleine miskende partij, die verbetering onzer staatsinstellingen als eerste behoefte erkende niet alleen, maar deze langs alle wettige middelen trachtte in het leven te roepen. Hartevriend van Luzac en Thorbecke, stond hij met hen en anderen in die dagen aan de spits der voorwaarts strevende rigting. Geen wonder dat hij onder het negental behoorde, dat in 1844 het uitgewerkte voorstel der grondwetherziening deed, dat toen gesmoord in stede van afgewezen, grondslag en kern is gebleven van de herziening van 1848 met welker voorbereiding ook hij door koning Willem II werd geroepen in de staatscommissie van 17 Maart. Na de volbragte herziening vinden wij den waardigen veteraan der constitutionale partij steeds een wakend oog houden op de uitvoering en toepassing der herziene grondwet in den geest, die bij hare zamenstelling voorzat, en kantte hij zich met ernst en kracht tegen elke poging om van dien milden geest af te wijken. Vijand van letterknechterij en gewrongen uitlegging, bezield met een open zin voor al hetgeen aan onze vernieuwde instellingen duurzaamheid en wortel in het volksleven kon geven, heeft hij zonder ommezien, en onverschillig wie ministers waren, zijne constitutionele beginselen en overtuiging gehandhaafd, tegen al wat hij als inbreuk daartegen beschouwde. Hij behoorde tot het parlementair geslacht, om het zoo uit te drukken, der Fockema's, Warin's en van Nesen's, die vast bij hun stuk bleven, wat ook rondom hen henen wisselen mogt. Boven alles blonk uit zijne innige godsdienstige verdraagzaamheid, zijn ingeboren zucht tot toepassing van regt voor allen, in den opregten verheven zin des woords. Exclusivisme was een wanklank in dat edelaardig gemoed, dat vrijzinnig was niet uit convenientie, of gedreven door
tijdelijk belang, maar door liefde voor de vrijheid en voor de waarheid, door een hoog bezef van menschenmin en van een ondeelbaar Nederlandschap. Dat bezef is hem tot den laatsten snik bijgebleven, want hij stierf onder de bestrijding van hetgeen, naar het hem voorkwam, afwijking van den grondwettigen regel van gelijkheid van lasten voor alle ingezetenen was.’ Zijn lijk werd naar Breda gevoerd en op de R.C. begraafplaats Zuilen, onder Prinsenhage den 6 Junij ter aarde besteld. mr. J.A. Kerstens hield bij het geopende graf een sierlijke kernachtige rede, waarin hij de verdiensten van den zoo waardigen volksvertegenwoordiger schetste, van hem die in moeijelijke staatsomstandigheden zijn woord gestand bleef en rondborstig altijd voor zijn gevoelen uitkwam.
Zie N. Rott. Cour. 8 Junij 1859.