ontdekt en in 1665 in zijne Toetsteen op het Goudsche kronykje had medegedeeld. Eindelijk leverde de groote taalkundige Balthazar Huydecoper, de laatste en voortreffelijkste uitgaaf, Leyd. 1773 3 dn. 8o. Jammer dat de geschiedkundige aanteekeningen van dezen uitgever, door zoovele valsche stellingen, o.a. dat Holland nooit aan het keizerrijk leenroerig zou geweest zijn en door het als onecht verwerpen van vele hoogst belangrijke Charters ontsierd worden. De geschiedkundige paradoxen van Huydecoper zijn echter zegevierend wederlegd door Kluit in zijne Historica critica.
Zie Kluit, Hist. Crit., passim, vooral T. I. p IX. p. 441; van Wijn, Hist. Avoudst. bl. 277 volgg.; Huydecoper op Stoke, D. III. bl. 446 volgg., Hedend. Vad. Letterocf., D. II. bl. 14 (v. Wagenaar); J. Clarisse, berigt aangaandc twec fragmcnten, het eene van Maerlant, het andere van Meles Stoke in de Verh. d. Maats. v. Ned. Letterk., D. II. St. II. (Leyd. 1818 8o.) bl. 185 volg. Schotel, Lev. v. Alkemade, bl. 57-60, 290-296; Dez. Comment. de meritis B. Huydecoper, p. 28-33; de Wind, Bibl. v. Geschieds., bl. 40 volgg. 510, 511; Siegenbeek, Gesch. d. Ned. Letlerk., bl. 20; van Kampen, Bekn. gesch. der wetens. en lett., D. I. bl. 113; Collot d' Escury, Holl. roem, D. IV. (1) bl. 60, 61, 270, 279, 283, 284; Wîtsen Geysbeek, B.A.C. Wb.; D. V.; Willems, Gesch. d. Ned. letterk, Jonkbloet, Middeneeuws. dichtk.; Dez. Nederl. letterk., D. I. bl. 302; Hoogstraten; Kok; Nieuwenhuis; Verwoert; Kobus on de Rivecourt; Ypey, Gesch. d. Ned. talc, D. II. bl. 353.