[Pieter Stinstra]
STINSTRA (Pieter), den 16 December 1747 te Harlingen geboren, bezocht de Latijnsche school zijner geboortestad en later die van Alkmaar, waar hij bij den rector E.W. Higt inwoonde. Na diens dood (1762) keerde hij, ter voortzetting zijner studiën, naar Harlingen terug. In 1763 oefende hij zich te Franeker in de Classische en Oostersche talen, wis- en natuurkunde, algemeeneen kerkelijke geschiedenis, wijsbegeerte, het natuurregt en de natuurlijke godgeleerdheid. In 1766 knoopte hij kennis aan met den geleerden Jer. de Bosch, toen hij op de kweekschool der doopsgezinden de theologische lessen bijwoonde. Hij hield daar volgens gebruik eene Oratio de Hist. Eccles. cognitione theologo inprimis necessaria, eene andere De negtecto nostra actate theol. studio et de optimo mali resarciendi modo, terwijl hij later eene diss. psychologica leverde: de ideis sinplicibus mente humanae non innatis, verum acquisitis.
In 1770 tot proponent aangenomen, nam hij in het volgend jaar den dienst waar bij de Doopsgezinde gemeente te Franeker. In 1786 weigerde hij het hoogleeraarsambt bij de Doopsgezinden te Amsterdam en in 1800 nam hij afscheid van zijne gemeente om zich geheel aan zijne studiën te wijden. Hij werd in 1807 lid der Maats. van Ned. Letterk. en overleed den 18 December 1819 te Franeker.
Zie Verslag d. Jaarl. vergad. d. Maats. v. Ned. Letterk. 1807; Nieuwenhuis; Kobus en de Rivecourt; K. en L. bode 1820, I. 94; 1822, I. 72.