duur niet door Bellona aangetrokken en week naar Genève. Zoodra hadden de Zweedsche wapenen voor een oogenblik in den Paltz gezegevierd of de ‘Landesverweser’ Philipp Lodewijk, riep Steinberge in 1634 als hofraad uit zijn Pathmos terug. Wel werd dit uitzigt door den slag bij Nordlingen verijdeld, maar weldra ondervond Steinberge eene vergoeding door zijne benoeming tot hoogleeraar in de regten te Genève. In 1636 wees hij de aanbieding van Deventer van de hand, doch hij aanvaardde in 1638 het hoogleeraarambt in de regten te Groningen. Vruchteloos boden hem curatoren der Geldersche hoogeschool in 1645 een leerstoel aan. Hij overleed den 23 October 1653, bij Catharina de Bary twee kinderen nalatende, Johannes Melchior die volgt en Carel die in de regten promoveerde. Behalve de regtsgeleerdheid beoefende hij ook de dichtkunst.
Zijne schriften worden opgenoemd in de Effigies et vitae p. 128.
Zie zijn Progr. funeb; M. Schoockii, Joh. Steinbergius funeb. orat. propositus, Gron. 1653; Gedenkb. v. Groningen, bl. 24; Freherus, Theatr. Ver. erud., T. II. p. 1133; Vriemoet, Ath. Fris., p. 501.