[Frans van Steenwyk]
STEENWYK (Frans van), in zijn tijd een der beroemdste dichters, in 1705 geboren, vriend en kweekeling van Feitama, die hem, bij uitersten wil, f 40.000 vermaakte. Ook hij was als deze genoegzaam door het lot begunstigd om zich uitsluitend aan de poëzy te kunnen toewijden, zoodat zijn leven geene bijzondere lotgevallen behelst, maar effen en kalm daarheen vlood, gelijk zijne gedichten. Hij overleed in hoogen ouderdom den 26 April 1788.
Hij gai in het licht:
Gideon; in zes zangen. Amst. 1748 8o.
Klaudius Civilis. Amst. 1774 4o.
Andronicus, trsp. gev. n.h. Fr. van De Campestron. Amst. 1741.
Beleazar, trsp. Ald. 1742.
Thomas Koelikan, of de verovering van het Mogolsche rijk; trsp. Ald. 1745 ook op blaauw pap.
Ada Gravin van Holland en Zeeland, trsp. Ald. 1754, 1765.
Beon koning van Egypte, trsp. Ald. 1768.
Leonidas, trsp. Ald. 1788.
De losse Gedichten in andere geschriften van Frans van Steenwyk zijn in 1789 door Uylenbroek uitgegeven.
Zie Siegenbeek, Gesch. d. Ned. Letterk., bl. 265; van Kampen, Bekn. Gesch. der Ned. Letterk. en Wetens., D. II. bl. 102, 120; de Vries: Gesch. d. Ned. Dichtk., D. II. bl. 172; Witsen Geysbeek, B.A.C. Woordenb., D. V. bl. 329; Bowring, Aanmerk. over de Nederl. Letterk; mr. H. Lulofs, Toelicht, bl. 53; Hubert, Chron. Lijst; De Rhopsodist, D. IV. bl. 425, D. V. bl. 65; P.J. Uylenbroek, Bericht voor Leonides; Nieuwenhuis; Kobus en de Rivecourt; Cat. d. Maats. v. Ned. Letterk., D. I. bl. 256, 198, D. III. bl. 88, 120.