was lid van het collegie van toezigt, van de maatschappij van Nederlandsche Letterkunde te Leiden, van het provinciaal Utrechts genootschap, correspondent der tweede klasse van het koninklijk Instituut en ridder van den Nederl. Leeuw. Hij verkreeg in 1859 het door hem gewenschte emeritaat en stierf den 19 Julij 1864. Meesterlijk is zijne predikwijs en karakter geschetst door zijnen voormaligen ambtgenoot, den hoogleeraar B. ter Haar, terwijl wij nog eene levensschets van hem, door een ander zijner ambtgenooten van Iterson, later predikant te Leiden, verwachten mogen.
Hij gaf in het licht, behalve een vijftal recensien in de Godgeleerde Bijdragen:
Brieven aan Bartholo over de welsprekendheid in het algemeen en de kanselwelsprekendheid in het bijzonder, die vóór vele jaren in de Godgeleerde Bijdragen geplaatst, ten jare 1858, met eene interessante voorrede van den auteur bij P. An. Nijhoff te Arnhem, andermaal in het licht verscheen.
Hij opende de reeks van leerredenen, die bij van der Wiel te Arnhem het licht zagen met een voorwoord en eene leerrede Over de onbezorgdheid in zaken des tijdelijken levens, naar Matth. VI:25-34. De tweede: Het vermaan der liefde bij de Evangelieprediking veel verkiezelijk boven het magtvoerend bevel, naar Filemon, vs. 8, 9a, lag gereed ter bevestiging van dr. Benninck Jansonius, bij diens komst te Arnhem in November 1846. Verhinderd die uit te spreken stond hij haar af in den jaargang van 1847 no. 2. De derde behandelde den invloed der Christelijke leer op de ongelijkheid der standen, naar 1 Cor. VIII:22 (Jaarg. 1848 no. 6).
De vierde was een stof uit de lijdensgeschiedenis, de Keus der vrijlating van Jezus en van den moordenaar Barnabas, naar Matth. XXVII:15-23 (Jaarg. 1850 no. 4). De laatste handelt over de gezondheid der ziel, naar 3 Joh. vs. 2b (Jaarg. 1852 no. 3). Afzonderlijk verscheen eene leerrede, bij de eerste prediking in de herbouwde St. Eusebius kerk te Arnhem, gehouden den 14den December 1851 over 1 Cor. III:9c. Zijn Mozes in leerredenen beleefde twee uitgaven, en ook in Neêrlands kansel bij D.A. Thieme komt eene proeve van Steenmeijer's kanselwelsprekendheid voor. In het Christelijk Album van 1848 verschenen twee opstellen van zijne hand: De onzijdigheid omtrent Jezus en zijne zaak, beschouwd èn van hare gunstige èn van hare ongunstige zijde, naar aanleiding van twee leerredenen over Matth. IX:40 en Matth. XII:30a, en Benninck Jansonius, plaatste in het December nommer van het Evangelisch Penningmagazijn 1864, zijn Oudejaarsavond woord de afrekening, en zijne nieuwjaarspreek, het voornemen. Naar aanleiding der op de synode gevoerde beraadslagingen, gaf Steenmeyer in 1848 zijn Iets over de