Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 17. Tweede stuk
(1874)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 907]
| |
werd in Januarij 1737 te Middelburg geboren. Vroeg verloor hij zijn vader en op veertienjarigen leeftijd zijne moeder. Zijne voogden zonden hem, schoon door zijne moeder voor den handel bestemd, daar hij reeds vroeg een buitengewone neiging voor den letteren openbaarde, naar de Latijnsche school zijner geboortestad, waar hij uitstekende vorderingen maakte. Voorts werd hij student te Leiden, waar hij zich op de letteren, wijsbegeerte en de regten met zulk een ijver toelegde, dat de hoogleeraren hem onder hunne beste leerlingen rekenden. In 1758 behaalde hij den doctoralen graad in de regten, en in 1759 werd hij benoemd tot secretaris der stad Goes, en achtereenvolgen raad en burgemeester dier stad. Ook werd hij tot andere betrekkingen geroepen, in welke alle hij zoowel der stad als het gewest uitstekende diensten bewees, terwijl hij in den vrijen tijd, die hem van het getrouw betrachten zijner ambtspligten overschoot, zijne letterkundige studiën voortzette, en tevens zich door onderscheidene belangrijke geschriften bekend maakte. In 1780 benoemde hem de staten van Zeeland tot hunne secretaris en in 1785 werd hij raadpensionaris van dit gewest. In dat zelfde jaar ontstond de oorlog met de Engelschen en begonnen zich spoedig de woelingen en twisten, die het vaderland schokten, in Zeeland te openbaren, en aldaar des te gevaarlijker waren, wijl de partij, die verandering in de staatsregeling begeerde, er zeer magtig was. Vooral was het aan de verstandige maatregelen van den raadpensionaris te danken dat de bestaande orde van zaken in Zeeland gehandhaafd bleef. In 1707 aangezocht van den gewigtigen post van raadpensionaris van Holland te aanvaarden, wijl men algemeen overtuigd was dat niemand daarvoor geschikter was dan hij, liet hij zich die keus welgevallen. Hij begon deze nieuwe loopbaan met al zijne krachten in te spannen om de voormalige beroeringen in het vergeetboek te brengen, en al zijne voorslagen tot dit doel getuigen van eene wijze gematigdheid; maar de hartstogten waren nog te hevig opgewekt, om het oor aan gematigde raadgevingen te kunnen leenen. Voorts trachtte hij de herstelde, maar toch hevig geschokte, staatsregeling weder op een vasten grond te brengen, waartoe hij een ontwerp voordroeg, volgens hetwelk de gewesten elkander onderling het erfstadhouderschap zouden toezeggen op den voet van 1747; een maatregel, die werd aangenomen en spoedig nog meer kracht verkreeg, door het sluiten van een defensief verbond tusschen Engeland, Pruissen en Nederland, waaraan hij, evenals aan het provisioneel tractaat van vereeniging, in Junij 1788, op het Loo tusschen Pruissen en Engeland gesloten, een groot aandeel had. Hij wist in den toestand der finantiën in Holland en der O.I. compagnie, die met geheelen ondergang werd bedreigd, eenige verbetering te brengen, trachtte een aantal misbruiken en | |
[pagina 908]
| |
gebreken in onderscheidene takken van bestuur te verhelpen, waarin hij echter door vooroordeel en baatzucht werd tegengewerkt, terwijl de oorlog hem het bereiken zijner oogmerken onmogelijk maakte. In het beheer der West-Indische koloniën, dat veel te wenschen overliet, bragt hij, na elke tegenkanting verwonnen te hebben, een geheele verandering te weeg. Met gansch zijn vermogen trachtte hij, bij de toenmalige woelingen in Europa, den vrede te bewaren en bragt veel toe tot handhaving der algemeene rust in Europa. Na de uitbarsting van de omwenteling in Europa zag hij met bekommering dat eenige mogendheden gezind waren de verdere ontwikkeling en uitbreiding van dien geweldigen storm met kracht van wapenen te keeren. Met de meesten ernst waarschuwde hij daar tegen, toen in 1791 het bekende congres van Pilnitz werd gehouden: de memorie daartoe door hem opgesteld, wordt een meesterstuk van staatkundige doorzigtigheid geacht. Die memorie werd aan de kabinetten van Berlijn en Weenen medegedeeld, doch vond geen ingang; niet alleen werden zijne edele en wijze oogmerken daardoor verijdeld, maar daarenhoven verklaarde de Fransche republiek, die daartoe geen reden had, den oorlog aan ons vaderland, dat daardoor in de grootste moeijelijkheden werd gewikkeld. Toen in 1795 de Franschen tot in het hart van Nederland doordrongen, bleef van de Spiegel op zijn post, trots alle gevaren, en gevoelde zich sterk in zijne overtuiging naar pligt en geweten gehandeld te hebben. De Franschen ontzetten hem van al zijne waardigheden en hielden hem 6 maanden gevangen zonder hem in de gelegenheid te stellen zich te verdedigen. Eene commissie onderzocht zijne papieren, zonder dat deze daarin eenigen grond van beschuldiging kon vinden; een bijzondere fiscaal, in zijne zaak benoemd, sprak hem wel van schuld vrij, doch stelde voor hem in voorloopige bewaring te houden, tot dat over eenige punten, die, zoo men zeide, nog duister waren, licht zou verspreid zijn. Drie jaren bleef hij nu te Woerden gevangen, waar hij onderscheidene stukken over godsdienst, wijsbegeerte en letteren schreef. In December 1798 ontslagen, begaf hij zich naar Ysselstein, waar zijn talrijk gezin was gevestigd. In den zomer van 1799 werd hem vertrouwelijk medegedeeld, dat, indien de inval der Russen en Engelschen op Nederlandsch grondgebied werkelijk plaats vond, men besloten had hem op nieuw gevangen te zetten. Hij begaf zich hierop naar Lingen, om den erfprins van Oranje, die hem daartoe had uitgenoodigd, met raad en daad bij te staan. Hier overleed hij in Mei 1800. Hij gaf in het licht: Verhandeling over den oorsprong en de historie der vaderl. rechten inzonderheid van Holland en Zeeland, Goes 1769 8o. Verhandeling over de opkomst, het gezag en den ondergang | |
[pagina 909]
| |
der aloude hooge of grafelijke vierschaar in Zeeland en Werken van het Zeeuwsch Genootschap 2e deel. Gedagten over het zamenstel onzer hedend. burgerlijke rechtsgeleerdheid, Goes 1777. Historie van de Satisfactie, waarmede de stad Goes en het eiland van Zuid-Beverland zich begeven hebben onder het stadhouderschap van prins Willem van Oranje, Goes 1777 8o. Missive aan een heer in Zeeland over de militaire jurisdictie binnen die provincie, Midd. z. jr. (1777) 8o. Aan v.d.S. toegeschreven. Algemeene kundigheden voor den gemeenen man van regten betr. tot den landbouw en de landlieden, Goes z.j. 12o. Ontwerpen van de Unie van Utrecht benevens eene lijst van ongedrukte stukken tot de historie van dezelve Unie betrekkelijk, Goes 1778. Bundel van onuitgegeven stukken, dienende ter opheldering der vaderlandsche historie en van den regeringsvorm en voornamelijk der historie van de Unie van Utrecht, verzameld en met eenige aanteekeningen vermeerderd enz., Goes 1780, 1783 2 dn. Nadenking van eenen staatsman weegens zijn Ministerie in Holland z. pl. (Rott. bij J. Hendriksen en Leiden bij J. van Thoir) 1800 8o. Zie Brieven en Negotiatien II 240.
De geest van het polityk systema van de regeering van Amsterdam of missive waarbij in 't breede verslag wordt gedaan van zekere memorie. Uit het Fransch vertaald 1781 8o. Aan v.d.S. toegeschreven. Zie van Doorninck, no. 1631.
Over de armoede en bedelarij, met betrekking tot de prov. van Zeeland, Goes (1780) 12o. In den Haage 1805 8o. Schets der regeerkunde en betrekking tot haar oogmerken en middelen 1 Febr. 1786. Amst. 1801 8o. Brief van een heer in Holland geschreven aan een heer van de regeering in Zeeland betreffende de pro memorie dienende tot onderzoek, hoedanig het staatsregt zij van Zeeland omtr. de milit. jurisdictie, Dordr. 1783 8o. Zie Cat. v.d. Hoogen Raad der Ned. no. 1211. Zeelands Chronyk almanack, Midd. 1777-1792, 15 dn. 32o. In Cat. I.A. van Wachendorff aan L.P.v.d.S. toegeschreven. Anderen noemen als schrijver der 8 eerste deeltjes A. van 's Gravesande, en van de volgende P.J. Convenant. In het ‘Bericht van den Lezer’ voor het 9e deeltje wordt echter van de 8 eerste Jan Dane als schrijver genoemd. Brieven en Negotiatien van mr. L.P. van de Spiegel, als raadpensionaris van Holland, gedurende den jongsten oorlog | |
[pagina 910]
| |
van dezen staat met de Franschen republiek waarbij gevoegd zijn vele authentieke stukken, strekkende tot beter verstand van deze brieven, 3 dn.
Zie M.F. Landsheer, de rebns a Laur. Petr. v.d. Spiegel in Zelandia gestis et scriptis. Ultraj. 1843 8o.; Bilderdijk, Gesch. d. Vaderlands, D. XII bl. 2299 en volg.; Veroolg op Wagenaar, D. XVIII bl. 121-128, M, Siegenbeek, De L.P. Spieqelio postremo consiliario, L.B. 1823; Jhr. Mr. J. de Bosch Kemper, De staatkundige partijen in Nederland, hfd. 12; Dez., Tijdgenoot, 1 n. 7; Scheltema, Staatk. Nederl., D. II. bl. 350; J. de Wal, Orationes academicae, p. 17; Vreede, over eenige nagelaten onuitgegeven geschriften van den raadpens. van de Spiegel in Verh. Utr. Genoots. Versl. Seet. Regtsg. 1866 bl. 3; Dez., de verdiensten onzer voorouders in het vak der diplomatie bl. 43; v. Kampen, Vaderl. karakterk., D. II. bl. 721, 730; M.F. Landsheer, over de geschriften van L.P.J.v.d.S. in Letterb. 1845, d. II bl. 82; J.K.J. de Jonge, Documents sur la restauration et M.v.d. Spiegel 1787-1793 in Ned. Rijks-Archief, D. I. bl. 304; Verslag der kon. Bibl. 1871, bl. 5, 32, 70, Nav., D. IX. bl. 301, D. X. bl. 51, 110, 298; Nieuwenhuis (uitg. Sijthoff); Verwoert; Kobus en de Rivecourt; v. Doorninck, An. en Pseud. (Reg.) Cat. d. Bibl. v.h. Zeeuwsch Gen. (Reg.); Muller, Cat. v. portr. |
|