Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 17. Tweede stuk
(1874)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Henrik Laurenszoon Spiegel]SPIEGEL (Henrik Laurenszoon), zoon van Laurens Pietersz Spiegel en van Anna Gaaf Jansdochter, broeder van Jan Laurensz. SpiegelGa naar voetnoot1), bovengenoemd, werd den 11 Maart 1549 te Amsterdam geboren. Schoon belijder van den roomschen godsdienst, zou hij tot regeerings-posten geroepen zijn, doch hij wilde zich liever aan den koophandel en de zanggodinnen wijden. Toen hij toch in 1589 tot Raad in de Admiraliteit te Hoorn was benoemd en hij die betrekking van de hand had gewezen, zocht de vroedschap hem te noodzaken dit ambt te aanvaarden. Zulks niet batende, verzocht men 's lands staten met hun gezag tusschen beide te treden. Doch hij bleef weigerachtig, ook nadat men hem, ten behoeve der arme Godshuizen, te 's Gravenhage in een boete had geslagen: hij wilde deze liever betalen dan de opgedragen raadplaats aanvaarden. Hij is tweemalen gehuwd, eerst met Bregtje van den Berg, vervolgens met Dieuwertje van Marken. Zoo niet bij beide, ten minste bij eene heeft hij kinderen verwekt, uit welke naderhand de aanzienlijke Amsterdamsche geslachten Backer en Lestevenon zijn gesproten. Zijn laatste levensdagen sleet hij te Alkmaar en overleed aldaar | |
[pagina 904]
| |
in den aanvang van 1612 aan de kinderziekte, hem door het aanschouwen zijner kinderen, door die krankte aangetast, aangejaagd. Men verhaalt namelijk, dat hij nimmer de kinderziekte gehad hebbende, door zijne vrouw, met vriendelijken drang, uit de kamer werd gehouden, waarin de kinderen lagen, doch dat hij uit liefde voor zijn kroost, en uit verlangen van het te zien, op een ladder voor de glazen der ziekenkamer klom, en door het gezigt der door die afzigtelijk kwaal aangetasten zoo ontroerde dat er, kort daarna, dezelfde ziekte opvolgde, waaraan hij stierf. Zijn lijk werd naar Amsterdam gevoerd en in de Nieuwe kerk begraven. Spiegel was een der aanzienlijkste kooplieden van zijn tijd en won aanzienlijke schatten. Hij leidde een onbekrompen leven, en verpoosde zich in zijn ledigen tijd op een rustplaats aan den Amstel, buiten de Utrechtsche poort tegenover de Schulpbrug, Meerhuizen genaamd. In den hof dier lustplaats stond een lindeboom met een ongemeen hoogen en breeden kruin, gevormd in de gedaante van een prieel, waarin wel twintig menschen konden zitten. Hij noemde dien boom den toren der Musen. Soortgelijk een naam had hij gegeven aan een speel- of tuinhuis, van een zeldzaam maaksel, op dezelfde lustplaats. Het bestond uit drie vertrekken boven elkander: het eerste of benedenste was vierkant, het middelste achtkant en het bovenste rond. Rondom dit laatste liep een trans of omgang, waarvan men, op de omliggende landerijen en op het Diemermeer een vermaaklijk uitzigt had. In dit aangenaam verblijf sleet Spiegel zijne uren aan de letteroefeningen gewijd, of verlustigde hij zich met zijne geleerde vrienden. Hiertoe vond hij, onder de drukte eens uitgebreiden en voordeeligen koophandels, nog tijd. In de Grieksche taal was hij niet onervaren. De Latijnsche spraak was hij in zoo verre magtig, dat hij een van Seneca's treurspelen daaruit vertaalde. Met de geleerdste mannen van zijn tijd hield hij briefwisseling, in gemeenzaam omgang met Dirk Volkertszoon Coornhert dien hij dikwerf te Haarlem bezocht. Inzonderheid maakte hij werk van de beoefening en beschaving der Nederduitsche taal- en dichtkunde, onder welker Opbouwers zijn naam met eere genoemd wordt. Hij was een der voornaamste oprigters en leden der rederijkerskamer In liefde bloeijende te Amsterdam, en schreef verscheidene jaren voor die kamer Nieuwejaarsliederen. Reeds in 1591 bezorgde hij de eerste uitgaaf der Rijmkronyk van Melis Stoke, en droeg alleen daarvan de kosten. Verder schreef hij verscheidene kleine dichtstukken, meestal van zedekundigen of stichtelijken inhoud. Van al zijne werken is echter het meest vermaard zijn Hertsspieghel, voor het grootste gedeelte op Meerenhuizen zamengesteld, vervaardigd. Eerst na zijn dood werd dit werk door den druk gemeen gemaakt. De eerste uitgaaf dagteekent van 1614, in zeven | |
[pagina 905]
| |
boeken, die, naar het voorbeeld van Herodotus, de namen der zeven zanggodinnen ten opschrift voeren; de beide laatste boeken zijn onvoltooid gebleven. Op deze zeven boeken verzocht hij de gebruikelijke goedkeuring der roomsche kerk, en zond het handschrift naar Leuven, doch het kwam zonder de verlangde goedkeuring terug, met verklaring dat men het werk niet verstaan kon. Ondertusschen verscheen in 1615 de tweede druk, even als de eerste bij Cornelis Direksz. Kool, en in 1694 een derde bij Hendrik Wetstein, vermeerderd met eenige andere geschriften en gedichten van Spiegel, doch de volledigste en beste druk, van 1723 te Amsterdam bij Andries van Damme, is bezorgd door Pieter Vlaming, die hem met verscheiden nooit gedrukte stukken verrijkt, door aanteekeningen opgehelderd en met fraaije platen van Jan Goeree versierd heeft. In de voorrede gaf hij eene uitvoerige schets van dat diepzinnig zedekundig gedicht. ‘Het is’, schreef van Kampen, ‘een keur van bloemen der wijsheid, in eenen, wel is waar, nu en dan zeer harden stijl, met gezochte en soms tot in het belagchelijke gedrevene woordkoppelingen en omzettingen van volzinnen, zijne beelden en woordspelingen zijn veelal smakeloos en ruw; maar dit alles wordt vergoed door de edelste gevoelens, blakende menschenliefde en zucht tot volmaking’. In 1828 gaf mr. Willem Bilderdijk Spieghel's Hartspiegel in nieuwer Taal- en Dichmaat overgebracht in het licht. Behalve de Hartspieghel heeft men nog van hem: Epoctetus Handtboexken ende Cebes Tafereel en Tafereels Kort begrip, o.a. te vinden achter de uitgaaf van S. Hartspiegel Amst. 1. D. Coll. 1615 8o. Voorts: Bijspraakx Almanack Amst. J. Theunissen z.j. (denkelijk 1606) 12vo en in het Mergh van de Nederlandsche spreekwoorden, waerin H.L. Spiegel, Bijspraakx Almanack: neffens het tweede ende derde deel der Spreeckwoorden zijn bijgevoegt. Noyt aldus volkomen ghedruckt. Amst. voor Joost Hargers 1644 12o. Amst. voor Jac. van den Bergh, 1650 12o. Ook nam hij deel aan de door de kamer In liefd' bloeijende uitgegeven Tweespraeck van de Nederduytsche Letterkunst. Amst. 1584. Ruygh bewerp. van de Redekaveling ofte Nederduitsche Dialectike, Leyd. 1587. Weleer was de heer Koning in bezit van het handschrift van den Hartspieghel en J.J.v. Voorst van Thomas a Kempis, De navolging Christi uit het Latijn in klinckent Duytsch (Nederd. verzen) vertaalt (door P.L.S. den Ouden) op den Octave der purificatie Mariae Anno 1623, mijns ouderdoms 71. In 4o. Oblong.
Zie A. Pels, Horatius Dichtk., bl. 27; v. Kampen, Bekn. Gesch. d. Nederl. Letteren en Wetens., D. I. bl. 120, 121; Ypey, Gesch. d. Ned. tale, D. I. bl. 448; D. II. bl. 419, 440, 418; | |
[pagina 906]
| |
Huydecoper, Proeve van Taal- en Dichtk, D. bl.; Collot d' Escury, Holl. roem in kunsten en wetens., D. III. bl. 17, 35, 36, 111, 255, 256; P. Vlaming, Leven van Spieghel, voor den Hartspiegel; J.I. Pontanus, Beschrijv. v. Amst., C. XXVIII bl. 286; Val. Andreas, Bibl. Belg.; Foppens, Bibl. Belg., T. I. p. 455; J. Wagenaar, Amst., fol. III. bl. 201; Witsen Geysbeek, B.A.C. Woordenb., D. V. bl. 318; Siegenbeek, Bekn. Gesch. d. Ned. Letterk.; De Vries, Gesch. d. Ned. Dichtk., D. I, bl. 64; Snellaert, Gesch. d. Ned. Letterk.; Jonckbloet, Gesch. d. Ned. Letterk., D. I. bl. 519; Fruin, Tien jaren enz., bl. 330, 339; L.G. Visscher, Gesch. d. Ned. Letterk.; W. de Clercq, Invloed d. vreemde Letterk. op de Nederl.; van Ollefen, Leven van Vondel; van Mander, Schilderb. p. 206 verso; Vondel, Poëzy, bl. 576; Dez., Opdragt van Joseph in Dothan; Verscheid. Nederd. Gedicht., bl. 16; J. Koning, Naaml, bl. 96; Hands. no. 187; J.J.v. Voorst, Hands., no. 811; Vad. Letteroef. 1809. II. 260; Boekz. v. Rabus, Jan. en Febr. 1694 bl. 57; Holms; Hoogstraten; Kok; Nieuwenhuis; Verwoert; Kobus en de Rivecourt; Muller, Cat. v. portr. |
|