toen deel te gaan nemen, eerst aan de vermaarde expeditie naar Celebes, onder bevel van den generaal-majoor van Geen, en, vervolgens, op last van den gouverneur-generaal van der Capellen, 10 Junij 1825, de expeditie te kommanderen naar Borneo, en voorts naar Java terug te keeren, tengevolge der belangrijke onlusten, die op Java, in de vorstenlanden, waren uitgebarsten, alwaar hij den 12 September, 1825, te Samarang, met zijne expeditie aankwam.
Vijf jaren lang (1825-1830), droeg de oorlogsfaam den naam van Sollewijn roemrijk de vorstenlanden van Java door, en kleurde meermalen zijn bloed de plek, waar hij zich het eereloover had geplukt, zoo bij Bedoyo, 12 November 1825, als vooral bij het gevecht van de Lango, waar een geweerkogel tusschen de beide oogen indrongen, hem het regoog geheel wegnam, 26 Augustus 1826.
Het jaar 1827 zag hem belast met het plaatslijk kommandantschap van Weltevreden, en behalve tot lid van het hooge militaire geregtshof, ook tot luitenant-kolonel benoemd. Nog niet geheel van zijne zware wonden hersteld, vertrok hij in 1827, op het dringend aanhouden van den commissaris-generaal Du Bas de Gisignies, wederom naar het tooneel van den oorlog, om daar op nieuw het kommando der eerste mobiele kolonne op zich te nemen. Men behoeft slechts de officiële rapporten over den oorlog op Java, van 1825-1830, door den generaal-majoor Nahuys uitgegeven, en de Fastes militaires des Indes Orientales van den kapitein der artillerie Gerlach, na te slaan, om, gedurende dat tijdvak, op de meeste bladzijden den naam van Sollewijn met roem te zien vermeld, en is het voor dit bestek onmogelijk, in bijzonderheden op te geven, of zelfs ook maar aan te stippen, de tallooze wapenfeiten en expeditiën naar de verschillende schuilplaatsen der muiters, steeds met glansrijke overwinniugen op den vijand door Sollewijn, aan het hoofd der eerste mobiele kolonne, bekroond.
Bij Sollewijns terugkeer van de Borneosche expeditie, was Samarang in groot gevaar van door een vijf-en-twintig-duizend man sterke magt van muitelingen, onder aanvoering der prinsen van Ceram en Noto Prodjo geplunderd en uitgemoord te worden. Onze dappere bevelvoerder bragt dien vijand den eersten slag toe, om vervolgens onder de verdere bevelen van den generaal-majoor van Geen, eene volkomen overwinning op hen te behalen, die, volgens het officiëel rapport van den generaal, vijftienhonderd man op het slagveld achterlieten, terwijl daarentegen het verlies der onzen zeer onbeduidend was. Te Samarang terugkeerende, ontving Sollewijn, bij een adres van den resident Domis, 15 September 1825, namens de ingezetenen, eene vurigen dank voor zijne snelle hulp en voortreflijke militaire manoeuvres,