te Leeuwarden en aanvaardde deze betrekking den 6 Maart met eene Oratio de prudentia in studiis eligendis iuventuti summopere commendanda. (Leov. 1765. 4o.) Hier stond hij tot bijna aan zijn dood, 27 Mei 1822, dus gedurende ongeveer 57 jaren aan het hoofd der scholen, en liet ‘een waarlijk verheven voorbeeld van werkzaamheid en beroepsijver na.’ Van de talrijke leerlingen, die hij vormde, hebben velen roem verworven en tien daarvan het hoogleeraarambt bekleed. Behalve eene verhand. bij Teyler met zilver bekroond (De conditione gentium Christianorum tempore Mohanmedis, huius doctrinae per varias terras propagandae non levissima causa) gaf hij nog in het licht: Diatribe philosophico-grammatica, de origine et causis casuum, praesertim in Graeca et Latina lingua. Leov. 1791. 8o. waarvan buitenlanders met lof melding maakten, en Animadversiones criticae in veteres auctores classicos, in de werken van het Utr. Genoots. D. III. bl. III. 193.
Ook beoefende hij de Latijnsche poëzij blijkens zijn Ode ad virum ill. E.S. a Burmanniâ. Leovard. 1769 en Elegia ad patriam cum gloriosissimo Francorum rege Ludovico XVI nuper facto foedere iure exsultantem. Harl. 1786.
Zie Boot, de Hist. Gymnasii. Leovard. p. 42, 75; Delprat in Konst- en Letterb. 6 Dec. 1822, bl. 388-395; Nieuwenhuis; Kobus en de Rivecourt; Verwoert; Eekhoff, de Sted. Bibl. te Leeuw. bl. 64.