| |
[Mr. Simon van Slingelandt]
SLINGELANDT (mr. Simon van), zoon van Govert, werd den 14 Januarij 1664 te Dordrecht geboren en bezocht aldaar de Latijnsche school, waarvan zijn vader curator was, onder de rectoren Petrus Surendonck en Hermannus Neuspitser, en den conrector Abraham Valentyn.
Den 21 Apr. 1681 (hij was toen 17 jaren oud) werd hij te Leiden als student ingeschreven en had Jacobus Gronovius in de oude letterkunde, Burcherus de Volder in de wiskundige wetenschappen, Antonius Matthaeus, Johannes Voet en Philippus Reinhardus Vitriarius in de regten, tot leermeesters. Niet te Leiden, maar aan een buitenlandsche hoogeschool schijnt hij echter het meesterschap verkregen te hebben. Op zes en twintig jarigen leeftijd volgde hij zijn vader op als secretaris van den Raad van State, een der eerste en onafhankelijkste staats-collegiën, dat wegens den aard zijner werkzaamheden, den grootsten invloed op het beheer der algemeene zaken had. Hij vervulde deze betrekking met roem, overtrof zelfs de groote verwachtingen, die zijne bekwaamheden hadden ingeboezemd, en bragt door zijne kunde en zijn beleid, zijne waakzaamheid en onvermoeide werkzaamheid niet weinig toe om de grenzen van het gemeenebest te versterken, zijn leger in een ontzag verwekkenden staat te brengen en te onderhouden, en de oogmerken der hooge krijgsbevelhebbers, ter beveiliging van den staat of tot afbreuk van den vijand te bevorderen. Nadat het krijgsvuur, dat schier geheel Europa, gedurende zeven jaren in
| |
| |
vuur en vlam had gezet, door den vrede van Ryswyk (1697) was gebluscht, ontbrandde het in 1702 op nieuw en woedde tot in 1713. In dit hagchelijk tijdsgewricht bewees Slingelandt den staat de gewigtigste diensten. Het viel moeijelijk in eenen stadhouderloozen tijd zeven geheel onafhankelijke, door geen gemeenschappelijk staatshoofd meer vereenigde gewesten, te doen zamen stemmen tot het voeren van een oorlog, die de verbazendste inspanningen kostte, inspanningen, gelijk er de staat nog nimmer gedaan had; het viel moeijelijk, en scheen bijkans onmogelijk, de zeeprovinciën met aanhoudenden ijver, gedurende twaalf achtereenvolgende jaren tot de instandhouding eener landmagt, die soms 130,000 man bedroeg, te bewegen. Hij moest door welsprekende en krachtige taal niet enkel in 't algemeen de bondgenooten tot hartelijke vereeniging en zelfsopoffering tegen Lodewijk XIV, dien schijnheiligen en trouwloozen dwingeland, aansporen, maar ook de mogelijkheid doen zien, om zulks tot een goeden uitslag te doen; het was voornamelijk zijne taak om de zwaarwigtige eischen aan de bondgenooten te doen, en veel beleid was er noodig, om bij een spaarzame, voorzigtige natie, jaar op jaar, met een goeden uitslag, zware, bijkans verslindende sommen te eischen. Van zijne buitengewone schranderheid, kunde en welsprekendheid, getuigd zijne beroemde Petitiën aan den Raad van State, een heerlijk gedenkschrift van staatkundige wijsheid. Natuurlijk stond Slingelandt ook in betrekking tot den grooten Marlborough: hunne briefwisseling bestaat, of heeft ten minste bestaan, maar onbegrijpelijke zucht tot geheimhouding heeft het in het lichtgeven er van, in weerwil der schitterendste aanbiedingen, en den daaruit te wachten roem voor het vaderland, doen van de hand wijzen. Maar het was dezen grooten staatsman niet genoeg het land, zooveel in hem was, een roemrijken en
noodzakelijken oorlog te doen volhouden, hij wilde ook middelen beramen om de schadelijke gevolgen van dien oorlog, de geheele uitputting van 's lands schatkist, en de daaruit gerezene verschillen tusschen de gewesten te dempen. De staat bevond zich, namelijk, na den Utrechtschen vrede in deerlijken toestand. De geldmiddelen waren zoo verachterd, dat de betaling der generaliteit een jaar geschorscht, en de kantoren gesloten bleven. Hollands schuld alléén was door den oorlog met 128 miljoenen vermeerderd. Sommige gewesten bewilligden laat in den zomer nog niet in den staat van oorlog, 't welk toch reeds in de lente geschied moest zijn; anderen dankten afzonderlijk troepen af, hetwelk zulk een geweldigen schok aan het land had gegeven, doch thans bij de algemeene verslapping en onverschilligheid voor de belangen van den geheelen staat, slechts een kwijnende, maar dan ook doodelijke ziekte scheen ten gevolge te hebben. Eene algemeene ver- | |
| |
gadering, meer of min in den trant der groote vergadering van 1651, doch eenvoudiger bijeengeroepen, keerde bijkans onverrigter zake naar huis en had althans niets gedaan tot peiling der diepe wonden van den staat en hare duurzame herstelling. De Raad van State, waarvan Slingelandt de ziel was, deed wel de ernstigste pogingen, om meerdere eenheid te brengen in het bijna uiteen gescheurde staats ligchaam, doch zonder goede gevolgen. Dit ontmoedigde Slingelandt nogthans niet, hij sloeg met zijn' vriend, den thesaurier Hop, de handen in een, het gelukte hun, den staat voor een bankbreuk en voor den gevaarlijken actiehandel van 1720 te beveiligen, en toch land- en zeemagt, hoezeer dan ook verminderd, nogthans in zulk een toestand te houden, dat de achting buitenslands nog bewaard en 's lands bondgenootschap nog gezocht bleef, terwijl tevens de belangen van den koophandel, die door den langdurigen oorlog ook geleden had, en die der schatkist werden
overeengebragt door het uitnemende plakaat van 1725, dat voorbeeld van staatkundige wijsheid, van welks zamenstelling de eer grootendeels aan Slingelandt toekomt. Geen wonder dan ook, dat hij in 1725, na den dood van Hop, tot thesaurier-generaal der Unie, en in 1727, niettegenstaande hij nog nooit de vergadering van Holland had bijgewoond, tot raadpensionaris van dit gewest werd aangesteld. Het was als zoodanig, dat hij met zijn vriend, den beroemden Engelschen gezant Chesterfield en den Oostenrijkschen graaf Sintzendorf in 't geheim het ontwerp tot bevrediging van Europa maakte, dat sedert openlijk te Weenen gesloten, naar die stad is genoemd. Hoogstwaarschijnlijk was hij ook een der voornaamste bewerkers van het verdrag van bemiddeling tot sluiting van den vrede tusschen de kroonen van Oostenrijk en Frankrijk, na den oorlog des jaars 1733. Gelijk de Witt en Temple, had Slingelandt een getrouwen vriend en helper, ter bevordering van de rust in Europa, in Chesterfield. Zijne pogingen tot vrede werden in Engeland niet door kabaal gedwarsboomd of verradelijk teleurgesteld, maar door den vredelievenden staatsdienaar Walpole allezins bevorderd. Slingelandt was niet minder bedreven in de binnen- dan in de buitenlandsche belangen van den staat. Wijsselijk schikte hij zich naar de tijden, en was ongemeen toegevend voor inzigten, die de zijnen niet waren, waarvan wij o.a. een sterk sprekend voorbeeld hebben in de onderhandeling met Engeland, ter gelegenheid van het huwelijk van prins Willem IV met de dochter van koning George, toen hij, die de nuttigheid en noodzakelijkheid der stadhouderlijke regering voor Nederland kende, voor de Staten van Holland het stuk moest stellen, waarin zij den koning van Engeland deden weten, dat
zij van de vriendschap zijner majesteit vastelijk verwachteden, dat hij
| |
| |
van dit huwelijk, dat zij voor de belangen hunner toenmalige regeringsform nadeelig oordeelden, wel zou willen afzien. Ook in de zaak van de vernietiging der regten van Willem IV op Vere en Vlissingen, een openbare schending der regten van eigendom, waarin Holland de Staten van Zeeland versterkte, zien wij Slingelandt meer als lijdelijk werktuig dan als een staatsman, die, gelijk de Witt, de gemoederen wist te leiden. Doch hij handelde in beide gevallen, misschien uit eene in zich zelve hoogst loffelijke naauwgezetheid. Men had hem doen zweeren van ‘noch regtstreeks, noch ter zijde tot eenige verandering van den stadhouderloozen regeringsvorm mede te werken.’
Wat de bespiegelende kundigheden van Slingelandt betreft, zoo komt hem de lof toe van het eerst de dwaling ontdekt te hebben, die bij de meesten, ook staatslieden, plaats had in Holland, alsof in dit gewest de magt der graven door de staten van de oudste tijden af, zou beperkt zijn geweest, en dat Willem I aan hem meer of min ondergeschikt zou geweest zijn. Een opzettelijke verhandeling van den raadpensionaris heeft aan Kluit en anderen, misschien den weg gewezen om juistere denkbeelden van ons oude staatsregt voor te dragen, terwijl ook Wagenaar zelf daardoor waarschijnlijk den regten weg is ingeslagen. Men ziet zelfs uit de aanhaling van een plaats van de Groot, dat Slingelandt niet geheel vreemd van het gevoelen was, als of eene meer eenhoofdige regering, na Willems dood, den lande tot voordeel zou hebben gestrekt.
Van zijne godsdienstigheid getuigt o.a. de bijzonderheid door van Haren vermeld, dat in het grieksch, waarin hij ongemeen bedreven was, de brieven van Paulus zijne geliefkoosde lectuur uitmaakten. Van zijne achting bij buitenlanders van aanzien en kunst, getuigt niet enkel de vriendschap en eerbied, die Chesterfield, een der grootste vernuften van Engeland in de 18e eeuw hem toedroeg; maar ook het getuigenis bij 's mans dood van den negentig jarigen Portugeeschen minister d'Aganha, het orakel van vreemde gezanten. ‘Het gemeenebest heeft zijn hoofd verloren.’ Hij overleed den 1 December 1736 en werd in de voorvaderlijke kapel te Dordrecht bijgezet. In 1784 en 1785 verschenen te Amsterdam bij Petrus Schouten zijne Staatkundige Geschriften; waarvan enkele reeds vroeger uitgegeven, andere, in afschriften verspreid waren. Afzonderlijk verscheen, Verh. v.d. Instelling, Instructiën en ampt v.d. Raad van Staate. z.j. of pl. In 1787 gaf Jan Abraham Bouvink, te 's Hage nog: Vaderlandsche Remarques volgens en op de Staatkundige Geschriften van mr. Simon van Slingelandt over de oude regeering van Holland onder de Graaven en de verandering die er gevallen zijn zeedert de troublen.
| |
| |
Een zijner afstammelingen heeft, in een der jongst verloopen jaren de door G. en S. van Slingelandt, nagelaten papieren aan Z.M. de koning vereerd. Zij berusten thans in het koninklijk archief. Een der geleerdste boekhandelaren in Engeland bood 1000 guinjes voor de brieven tusschen Slingelandt en Marlborough gewisseld. Lord Delawar deed dit aanbod aan den zoon; het werd afgewezen.
Hij huwde 1. Susanna de Wildt, bij wie hij een zoon later ontvanger-generaal van Holland, verwekte. 2. Johanna Coesveld. Zijn afbeelding vindt men bij Wagenaar.
Zie Siegenbeek, Lofrede op den Raadp. S.v. Slingelandt in Verhand. d. Maats. v. Ned. Letterk., D. III. bl. 1. volgg.; Dez. over S. van Slingelandt als Staatshervormer, in N. Werk. v.d. Maats. v. Nederl. Letterb., D. VI. bl. 103; J.R. Thorbecke, S. van Slingelandt's Toeleg om den Staat te hervormen, in Hist. Schets., bl. 66; Scheltema, Staatk. Nederl.; v. Kampen, Karakterk. der Vad. Gesch., D. II. st. 2. bl. 471; van Haren, de Geuzen, (door Bilderdijk.) Nieuwe druk van 1826, bl. 315; Hist. Gen. Kron. 10 jg. bl. 436; v. Doorninck, An. en Pseud. no. 505; Wagenaar, Vad. Hist. D. XVIII. bl. 453, D. XIX. bl. 223; van Wyn, Nalez. op D. XVIII. bl. 46, 47. D. XIX. bl. 18, 21, 81, 83, 84, 85; Bilderdijk, Gesch. des Vaderl., D. XI. bl. 68, 78, 232, 308; Cerisier, Tafereel der Vereen. Nederl., D. X. bl. 161, 342-347; Collot d'Escury, Holl. roem., D. IV (2) bl. 451, 452. D. II. bl. 122, 123, A. II, 440-93; Kok; Niewenhuis; Verwoert; Kobus en de Rivecourt; Muller, Cat. v. port.; H.v.d. Berg, Proeve eener bekn. beschrijving van Naaldwyk, bl. 32; Letters. written bij Philip Dormet Stanhope, Earl of Chesterfield to his son Philip Stanhope, vol. IV. p. 279-284;
the Monthly Review. April 1784; Lett. et Mém du Baron Pollnitz T. III. p. 261; Biogr. Univ.; Biogr. Gener. med.; Convers. Lexic; Woordenb. der zamenlev.; J. Kien van Citters, Specimen Jur. publ. Belg. Diplom. inaug. ad loc. Ill. van Slingelandt Staatk. geschrift., T. I. p. 20, de jure limit. Holl. in Magistr.; H.W. van Pleuren, Spec. Jur. publ. Diplom. inaug. ad insignem loc. Ill. v. Slingelandt, Staatk. geschrift., T. I. p. 12; De potest. legislat. Comit. olim Holl. qua summo imperanti, unice propria; Schotel, Keiz. Stadh. Kon. bezoek, enz.; Cat. mss. v. Mr. Hoog van ter Aar, bl. 80, 103. |
|