[Daniel Sinapius]
SINAPIUS (Daniel), Mostaard of Mesterd, werd te Amsterdam in 1589 uit een aanzienlijk geslacht, dat zich omtrent het Vaderland verdienstelijk had gemaakt, geboren. Met vroegtijdige zucht voor de studie bezield, genoot hij aan de Harderwijksche kwartierschool, het onderwijs van Pontanus in de wijsbegeerte, van Thysius in de godgeleerdheid en Hebreeuwsche taal. Daarna zich naar Leiden begeven hebbende, maakte hij aldaar in het eerstgenoemd vak, onder de leiding van Jacchaeus, zoo groote vorderingen, dat hij reeds in zijn 19o jaar met groote en algemeene toejuiching tot doctor van hetzelve verheven werd. Hierop volgde het bezoeken van verscheidene buitenlandsche universiteiten. Nu in het vaderland teruggekeerd, verwierf hij, door de tijdelijke waarneming der bediening van zijn' leermeester Thysius te Harderwijk, zich zoo veel roem dat de curatoren der Leidsche akademie hem eerst tot onderregent van het staten-collegie en later tot hoogleeraar der Philisophia practica of Zedeleer benoemden. Een even plotselinge als vroegtijdige dood loste hem, toen hij nog slechts 49 jaren oud was, den 22 October 1638 van beide die bedieningen af. De hoogleeraar Boxhorn hield eene lijkrede op hem:
Hij schreef:
Dissertationes ethicae. L.B. 1646.
Zie de Orat. funeb, van Boxhorn, ook vóór de Dissert. Ethica; Soermans. Acad. Reg., bl. 123; Siegenbeek, Gesch. d. Leidsche Hooges., D. I. bl. 113, 149, D. II. Toev. bijl., blz. 120, 287; Bouman, Gesch. d. Geld. Hooges., D. I. bl. XIV. verv., bl. 114, D. II. bl. 639; Kist en Roijaards, Archief, D. XV. bl. 176; Kobus en Rivecourt; Kerk. Dordr., D. I. bl. III.