[Jacob Frederik Serrurier]
SERRURIER (Jacob Frederik) werd den 5 Nov. 1771 te Hanau geboren. Hij bezocht eerst eene Hollandsche, later een Lat. school, terwijl hij op zijn 14de jaar de Hebreeuwsche taal bij een predikant te Wallau, een dorp nabij Maintz leerde. Na aan 't athenneum zijne geboortestad eenige exegetische collegiën te hebben bijgewoond, vond hij gelegenheid zich verder bij een predikant in het Latijn en Grieksch te oefenen. In 1789 begon hij te Leiden zijne theologische studiën, en werd in 1793 proponent bij de Waalsche gemeente, en bekleedde twee jaren de betrekking van predikant bij de Waalsche gemeente te Zwolle. Zoo overwegend was echter zijn lust tot den landbouw, dat hij den kansel vaarwel zeide, en zich als landbouwer te Zwollekerspel vestigde. In 1815 vertrok hij naar Amsterdam, werd later referendaris bij het ministerie van binnenlandsche zaken, en overleed den 2 Nov. 1844 te 's Hage. Serrurier was lid van 't Kon. Ned. Instituut, der Maats. v. Nederl. Letterk. en andere gezelschappen.
Hij schreef:
Onderzoek of groote dan wel kleine boerderijen in het belang vau den staat in het algemeen, en van den landbouw en deszelfs beoefenaars in het bijzonder het voordeeligst zijn, in N. Verhand. d. eerste kl. van 't Kon. Ned. Inst. (1816).
Boeren goudmijn, of handleiding tot de kunst, om van verschillende soorten van landerijen het meest mogelijke nut te trekken met platen. Gron. 1807. 8o.
J. Christ, Fruitkundig Woordenboek; uit het Hoogd. vertaald en vermeerderd door J.F.S. 2 D. m. pl. Amst. 1806.
De Buitenman, uitgegeven door J.F.S. 's Hage 1825 3 D. gr. 8o.
Brief aan van Marum over een blikken toestel voor dampbaden bij Cholera lijders in Algem. kunst- en letterb. 1831. D. II. bl. 454.
Zie Konst- en Letterb., 1845, D. I. bl. 243; Glasius, Godgel. Nederl.; Holtrop, Bibl. med. et chir., p. 326; Nieuwenhuis; Kobus en de Rivecourt.