Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 17. Eerste stuk
(1874)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 602]
| |
der Grieksche en Latijnsche talen onderwezen, en genoot ook tot zijn 18de jaar het bijzonder onderwijs van den predikant van Barneveld op de Veluwe, waar zijne ouders het landgoed Dennebroek bewoonden. Van hier werd hij naar de Doorluchtige school te Amsterdam gezonden, waar hij voornamelijk de lessen van den hoogleeraar Burman bijwoonde, die zijn lust voor de letteroefeningen, geschiedenis en dichtkunst aanmoedigde, en hem in de fraaije wetenschappen onderwees. Na zich drie jaren aan het Amsterdamsche Athenaeum op de regtsgeleerdheid toegelegd te hebben, werd hij in 1761 te Harderwijk tot meester in de beide regten bevorderd. Kort daarna door de regering van Amsterdam tot boekhouder in de wisselbank, en vervolgens tot auditeur-militair der gewone bezetting van deze stad aangesteld. Noch de werkzaamheden dezer beide ambten, noch de regtsgeleerde praktijk waren naar den smaak van Sels, weshalve hij zich van het persoonlijk waarnemen zijner ambten ontsloeg, en zich in 1769 naar het ouderlijk landgoed Dennebroek, hem na het overlijden zijner moeder ten deele gevallen, begaf. Hier leefde hij geheel eenzaam, afgetrokken en zeer ingetogen; onthield zich van alle dierlijk voedsel, genoot een zeer korte nachtrust, en besteedde zijn tijd met dichtoeffeningen en godvruchtige overpeinzingen. Het kon niet missen of zulk een gestrenge levenswijs, die hem den naam van philosooph in den omtrek bezorgde, had nadeeligen invloed op zijne gezondheid, die allengskens werd ondermijnd, terwijl zijne krachten afnamen. Gewis had hij deze ascetische levenswijs tot zijn dood toe voortgezet, indien de uitgaven zijner werken hem niet nu en dan naar Amsterdam riepen, gelijk hij ook in 1789 verpligt was, zich eerst naar Elburg en vervolgens naar Kampen te begeven, waar hij het verlies zijner eenzaamheid zeer beklaagde, welke hij zelfs, schoon ruim bemiddeld, boven het gezelschap van echtgenoot en kinderen verkoos, alzoo hij nimmer gehuwd is geweest. In November 1789 begaf hij zich, na een kort verblijf te Kampen, wegens bijzondere zaken naar Havesthe in Drenthe, waar hij den 16 December 1789 overleed en begraven werd. Sels is als dichter en zedekundig schrijver bekend. Beter slaagde hij doorgaans in het laatste vak dan in het handteren der lier. Zijne verzameling Brieven en Bespiegelingen zijn in 1763 gedrukt. Ondanks eenige gezwollenheid en valsch vernuft, bevatten zij stoute en krachtige regels. Twee jaren later (1765) verscheen zijn Salomon, koning van Israel in 12 boeken met platen, oogschijnlijk een zwakke nabootsing van Hoogvliets's Abraham, doch niet meer dan een berijmde bijbelsche levensbeschrijving. Hierop volgde in 1767 Het verbond der genade en het lied van Zion. Het leerzaamste en beste zijner werken is ongetwijfeld zijne Zedelijke Uitspanningen in drie deelen. Amst. 1771, 1774. In 1777 gaf hij Beschou- | |
[pagina 603]
| |
wingen; waarin hij Hervey tot model nam, in 1779 Evangelische en Zedelijke Liederen, vervolgens het eerste deel zijner Zedespelen en in 1782 de brochure, Nederland aan deszelfs zeehelden. De andere prosaische en gerijmde geschriften van mindere uitgebreidheid zijn door zijn vriend Vitringa bijeenverzameld, en in 1792 te Kampen, onder den titel Kleine werkjes van Mr. W.H. Sels in het licht gegeven.
Zie Huberts, Chronol. Handleiding, bl. 117; de Vries, Gesch. d. dichtk., D. II. bl. 278; Vitringa, Levensb. v. Sels; Witsen Geysbeek, Apollineum, D. I. bl. 64, 66; B.A.C. Woordenb., D. V. bl. 271; Dieht- en Taelliev. uitsp., bl. 16. Nieuwenhuis; Kobus en de Rivecourt. |
|